ECLI:NL:RBDHA:2023:15904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/640801/KG RK 23-10
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. de Jongh-Moolenaar, had de wraking aangevraagd tegen mr. H.C.L. Vreugdenhil, de rechter in de hoofdzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 5 januari 2023. Verzoekster voelde zich onprettig toen zij de zittingszaal binnenkwam en merkte dat de rechter al in gesprek was met de wederpartij. De rechter ontkende echter dat hij partijdig was en gaf aan dat hij zich ongemakkelijk voelde over de situatie.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was gewekt. De rechter had niet inhoudelijk gereageerd op de opmerkingen van de advocaat van de wederpartij en had geprobeerd uit te leggen wat er aan de hand was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet partijdig was en dat de omstandigheden niet voldoende waren om de wraking te rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak kon voortgezet worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/3
zaak- /rekestnummer: C/09/640801 / KG RK 23-10
Beslissing van 10 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. C.J. de Jongh-Moolenaar,
strekkende tot de wraking van
mr. H.C.L. Vreugdenhil,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 5 januari 2023, waarin het wrakingsverzoek is opgenomen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 januari 2023.
1.2.
Op 3 februari 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster;
- de gemachtigde van verzoekster;
- de rechter;
- de griffier in de hoofdzaak, mr. A.M. Lokhorst als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/636667 tussen verzoekster en [wederpartij in de hoofdzaak] . In deze zaak (hierna: de hoofdzaak) heeft op 5 januari 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft verzoekster de rechter gewraakt.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal, zoals nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Bij aanvang van de zitting, toen verzoekster de zittingszaal binnenkwam, bleek dat de rechter op dat moment een “onderonsje” had met de wederpartij.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Tussen partijen staat vast dat tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak het volgende is gebeurd. Toen de bode de hoofdzaak had uitgeroepen, kwamen de wederpartij van verzoekster en zijn advocaat iets eerder de zittingszaal binnen dan verzoekster en haar advocaat. De advocaat van de wederpartij begon bij binnenkomst in de zittingszaal direct tegen de rechter te praten. Zij vertelde aan de rechter dat zij blij was met een uitspraak die hij in een andere zaak had gedaan. Toen verzoekster en haar advocaat de zittingszaal binnenkwamen, heeft de rechter geprobeerd om uit te leggen wat de advocaat tegen hem had gezegd. Daarbij vertelde de rechter dat de zaak waarover de advocaat van de wederpartij het had, een heel ander onderwerp betrof dan de zaak van verzoekster.
3.3.
Verzoekster heeft gesteld dat er, toen zij de zittingszaal betrad, een lacherige sfeer hing tussen de rechter en (de advocaat van) haar wederpartij. Dat heeft de rechter betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij zich erg ongemakkelijk voelde. Hij kan niet uitsluiten dat hij heeft geglimlacht en ook niet dat de advocaat van de wederpartij van verzoekster heeft gelachen toen verzoekster haar wrakingsverzoek deed, maar hij heeft bestreden dat hij zelf heeft gelachen. De juistheid van dit standpunt van verzoekster is daarom niet komen vast te staan.
3.4.
Verzoekster heeft daarnaast betoogd dat de rechter en de advocaat van de wederpartij een gesprek voerden toen zij binnenkwam. Ook dat heeft de rechter ontkend. Bij die stand van zaken is ook niet komen vast te staan dat de rechter inhoudelijk heeft gereageerd op de opmerking van de advocaat van de wederpartij. Daarbij komt dat is gebleken dat verzoekster en haar advocaat de zittingszaal niet veel later betraden dan de wederpartij van verzoekster en zijn advocaat, zodat er weinig tijd was om een echt gesprek te voeren. Ook heeft de advocaat van verzoekster niet duidelijk kunnen maken wat de rechter in dat gesprek dan zou hebben gezegd.
3.5.
De wrakingskamer gaat er dus vanuit dat de advocaat van de wederpartij van verzoekster, net voordat verzoekster de zittingszaal binnenkwam, tegen de rechter een opmerking heeft gemaakt over een eerdere uitspraak van de rechter, dat de rechter daarop niet inhoudelijk heeft gereageerd, dat rechter aan verzoekster heeft verteld wat de advocaat van de wederpartij tegen hem had gezegd en dat hij heeft uitgelegd dat die opmerking ging over een hele andere zaak dan de zaak van verzoekster.
De wrakingskamer kan zich voorstellen dat verzoekster zich onprettig heeft gevoeld toen zij merkte dat er in de zittingszaal al werd gesproken toen zij binnen kwam. Dat de rechter aan die situatie een bijdrage heeft geleverd is echter niet gebleken. Integendeel. De wrakingskamer gaat er vanuit dat de advocaat van de wederpartij ongevraagd tegen de rechter begon te praten, dat de rechter zich ervan bewust was dat dit ongelukkig was en dat hij heeft geprobeerd uit te leggen wat er aan de hand was. Al met al is niet gebleken dat de rechter partijdig is of dat de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid (door enig handelen of nalaten van de rechter) is gewekt.
3.6.
Verzoekster heeft tijdens de wrakingszitting nog gesteld dat het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak niet volledig is. De rechter heeft toegelicht waarom het proces-verbaal zo kort is. De zitting was nog niet begonnen toen het wrakingsverzoek werd gedaan en daarom was de griffier nog niet begonnen met typen. De rechter heeft vervolgens in samenspraak met de advocaat van verzoekster en de advocaat van de wederpartij het proces-verbaal opgesteld. De wrakingskamer vindt deze oplossing onder die omstandigheden adequaat. Voor zover het wrakingsverzoek mede op de inhoud van het proces-verbaal is gebaseerd, is het verzoek ook op dit punt niet toewijsbaar.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, A.M.A. Keulen en S.E. Postema in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op
10 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.