ECLI:NL:RBDHA:2023:15894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/1211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en invordering van te veel betaalde partnertoeslag na overlijden echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de erven van wijlen [erflater] en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening en invordering van te veel betaalde partnertoeslag. Eiseres, de echtgenote van de overleden [erflater], heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en is daarom niet gehouden om de vordering van de Svb uit eigen vermogen te voldoen. De Svb had bij besluit van 9 november 2020 de partnertoeslag van [erflater] herzien en een bedrag van € 11.265,82 teruggevorderd. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen procesbelang meer heeft bij het voortzetten van de procedure, aangezien zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en er geen baten zijn die de schulden overstijgen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet in een gunstigere positie kan komen door de procedure voort te zetten. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

de erven van wijlen [erflater] , uit [woonplaats] ,

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb de partnertoeslag die [erflater] op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft ontvangen (de partnertoeslag), over de periode van januari 2019 tot en met oktober 2020 herzien en over de periode van januari 2019 tot en met april 2020 een bedrag van € 11.265,82 aan bruto te veel betaalde partnertoeslag teruggevorderd. Verder is bij dit besluit bepaald dat de partnertoeslag vanaf 1 november 2020 stopt vanwege de hoogte van het partnerinkomen.
Bij besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de Svb besloten de partnertoeslag over de periode januari 2019 tot en met oktober 2019 niet te herzien maar de partnertoeslag van november 2019 tot en met oktober 2020 wel, in die zin dat door [erflater] (a) over de periode november 2019 tot en met april 2020 een bedrag van € 5.278,58 aan bruto te veel betaalde partnertoeslag moet worden terugbetaald en (b) dat over de periode mei 2020 tot en met oktober 2020 niets hoeft te worden terugbetaald.
Op [overlijdensdatum] 2022 is [erflater] overleden.
Eiseres, echtgenote van wijlen [erflater] , heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres en de Svb hebben over en weer op elkaars (nadere) standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2023. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De behandeling van de zaak is aangehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen om een verklaring van erfrecht over te leggen.
Bij e-mailbericht van 3 juli 2023 heeft eiseres een verklaring van erfrecht van 27 juni 2023 overgelegd.
De Svb heeft bij brief van 20 juli 2023 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nu partijen van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt en de rechtbank een nadere zitting niet nodig acht, is het onderzoek op 14 september 2023 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
[erflater] heeft vanaf 23 juli 2013 een AOW-pensioen ontvangen. In aanvulling daarop was hem vanwege zijn op [geboortedatum] 1960 geboren geboren partner – eiseres – een partnertoeslag toegekend. Per januari 2019 is aan [erflater] is een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend waarvan hij de budgethouder was en eiseres zijn zorgverlener.
1.2.
Eiseres ontving als zorgverlener van [erflater] sinds januari 2019 maandelijks een bedrag uit het pgb. Omdat de Svb die bedragen heeft aangemerkt als inkomen uit arbeid, heeft de Svb voor het vaststellen van het recht op partnertoeslag op 5 juni 2020 team PGB Signaal van de Svb verzocht om een overzicht van de brutobedragen die eiseres over de periode 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2020 als zorgverlener uit het pgb heeft ontvangen. Vervolgens is het primaire besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen deels gegrond verklaard.
1.3.
Op [overlijdensdatum] 2022 is [erflater] overleden. Eiseres heeft het beroepschrift ingediend. Op verzoek van de rechtbank heeft eiseres een verklaring van erfrecht overgelegd, waaruit blijkt dat zij de enige erfgenaam is van [erflater] en dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
1.4.
De Svb stelt in zijn brief van 20 juli 2023 dat uit de verklaring van erfrecht niet blijkt dat de nalatenschap nog niet definitief niet aanvaard is. Volgens de Svb is alleen een verwerping van de nalatenschap van invloed op de rechtsgevolgen van het
bestreden besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering. De Svb acht het bestreden besluit juist, wat losstaat van de aanvaarding van de nalatenschap.
Ontvankelijkheid
2. De rechtbank toetst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep, alvorens toe te kunnen komen aan de inhoudelijke beoordeling daarvan.
2.1.
De Svb vordert bij het bestreden besluit een bedrag van € 5.278,58 aan bruto te veel betaalde partnertoeslag van [erflater] . Op [overlijdensdatum] 2022 is [erflater] komen te overlijden, op welk moment diens nalatenschap is opengevallen. De Svb is aldus schuldeiser van de nalatenschap en kan daarom in beginsel als zodanig zijn vordering op de goederen van de nalatenschap verhalen. [1]
2.2.
Een erfgenaam is echter niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen. In ieder geval kunnen, wanneer uit de nalatenschap een uitkering heeft plaatsgevonden aan een erfgenaam die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, de schuldeisers van de nalatenschap zich op het vermogen van die erfgenaam verhalen tot de waarde van hetgeen hij uit de nalatenschap heeft verkregen. [2]
2.3.
Eiseres heeft een verklaring van erfrecht van 27 juni 2023 overgelegd. Daarin staat zij als enig erfgenaam vermeld. De verklaring verwijst naar een akte van 12 juni 2023 waarin staat vermeld dat de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving (dat wil zeggen: beneficiair) wordt aanvaard. Deze beneficiaire aanvaarding is wettelijk onherroepelijk en werkt terug tot het ogenblik van het openvallen der nalatenschap. [3] Dat eiseres zich in de periode tot aan de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen en daardoor de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, is niet gesteld of gebleken. [4]
2.4.
Nu eiseres de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, is zij niet gehouden de hiervoor bedoelde vordering van de Svb uit eigen vermogen te voldoen. Niet is gebleken dat de baten uit de nalatenschap hoger zijn dan de schulden, en dat de Svb (een deel van) de vordering op eiseres zou kunnen verhalen. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er sprake is van meerdere schulden en dat er, met uitzondering van een horloge en een ring, geen sprake is van baten.
2.5.
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien welk belang eiseres heeft bij het voortzetten van deze procedure. Zij kan hierdoor namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:184, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 4:184, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hier van belang.
3.Artikel 4:190, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 4:192, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.