ECLI:NL:RBDHA:2023:15851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de belangenafweging met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiseres, die samen met haar minderjarige zoon in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting was eiseres aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van haar gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden onder 3c en 3i voldoende gemotiveerd zijn en rechtvaardigen dat eiseres zich aan het toezicht zou kunnen onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het aanvragen van een vlucht voor eiseres, en dat de belangenafweging die is gemaakt door verweerder, waarbij de situatie van de minderjarige zoon is betrokken, adequaat was. Eiseres heeft herhaaldelijk aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan haar uitzetting, wat de rechtbank als een risico heeft gezien voor het opleggen van een lichter middel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring, ondanks het zwaarwegende belang van de minderjarige, noodzakelijk is om het vertrek naar Colombia te bewerkstelligen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22421
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres, mede namens haar minderjarige zoon
[minderjarige]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verweij als waarnemer voor mr. Pieters. Als tolk is verschenen R.A. Caicedo Larrea. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over de gronden van de maatregel van bewaring
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 als zware grond vermeld dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan (zware grond onder 3a). Verweerder heeft deze grond in het bestreden besluit evenwel niet nader gemotiveerd. De grond onder 3a geldt daarom niet als valide grondslag voor de maatregel.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat eiseres op
12 januari 2023 een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen, waaraan zij niet binnen de daarin gestelde termijn van vier weken gevolg heeft gegeven. Aldus heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij thans wel uit vrije wil zal vertrekken naar Colombia. Deze omstandigheden zijn te relateren aan de zware gronden onder 3c en 3i. Dat de grond onder 3c in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk is aangekruist, maakt dan niet dat deze grond buiten beschouwing dient te worden gelaten.
4. De zware gronden onder 3c en 3i zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd en rechtvaardigen al het vermoeden dat zij zich aan het toezicht op vreemdelingen zou kunnen onttrekken. De omstandigheid dat eiseres sinds haar gesprek met DT&V op 30 mei 2023 nog aan het wachten was op nadere informatie van DT&V, laat onverlet dat op haar de verplichting rustte om Nederland (en de EU) te verlaten. Dit wachten heeft haar in die zin geen respijt gegeven. Deze twee gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel (4a, 4c en 4d) behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het voortvarend handelen door verweerder
5. Verweerder heeft op 4 augustus 2023 een vlucht aangevraagd. Op 7 augustus 2023 heeft verweerder een vluchtakkoord ontvangen. De vlucht is vervolgens bepaald op
15 augustus 2023. Eiseres stelt dat verweerder aldus onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting.
6. Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond geen doel. Het is niet onbegrijpelijk dat een vluchtaanvraag enige dagen tijd vergt om te kunnen worden beantwoord. Dat is op 7 augustus 2023 gebeurd. Die termijn van drie dagen vanaf
4 augustus 2023 acht de rechtbank voldoende voortvarend. Verder is begrijpelijk dat de verweerder de uitzetting van eiser wil laten gebeuren met bijstand van escortes. De organisatie en planning daarvan is doorgaans niet op stel en sprong geregeld. Dit nog afgezien van het feit dat afstemming met de Colombiaanse autoriteiten zal moeten plaatsvinden. Dat verweerder in dat licht een vlucht voor 15 augustus 2023 heeft geregeld, acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Over het lichter middel en de belangenafweging
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiseres heeft bij herhaling, zelfs ter zitting nog, bevestigd dat zij geen medewerking zal verlenen aan haar uitzetting naar Colombia. Daarmee is er geen garantie dat het opleggen van een lichter middel zal leiden tot haar vertrek.
8. Eiseres stelt dat verweerder niet kenbaar invulling heeft gegeven aan de verzwaarde belangenafweging die verweerder dient te maken. Verweerder heeft slechts aangevoerd dát hij een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden hij daarbij heeft betrokken en hoe hij die omstandigheden heeft gewogen. De motivering is daardoor gebrekkig, aldus eiseres.
9. Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft aangegeven dat hij eiseres en haar zoon als een sociale eenheid beschouwd en dat de situatie van eiseres onlosmakelijk is verbonden met die van haar zoon. Ook heeft verweerder aangevoerd dat de minderjarige zoon niet voor
zichzelf kan zorgen, waardoor het in zijn belang is om bij zijn moeder te blijven en dat zij samen naar Colombia vertrekken. Hieruit blijkt afdoende dat en waarom de bewaring van de zoon van eiseres noodzakelijk is. In combinatie met wat de rechtbank onder 7. heeft geoordeeld, acht zij hiermee voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring voor eiseres en haar zoon, ondanks het zwaarwegende belang van de zoon, nu nog de enige mogelijkheid is om hun vertrek naar Colombia te bewerkstelligen. Ten aanzien van de zoon zijn er geen bijzondere, persoonlijke omstandigheden aangedragen waarmee verweerder in het kader van de verzwaarde belangenafweging ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.