ECLI:NL:RBDHA:2023:15809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/641541/KG RK 23-86, C/09/641544/KG RK 23-88, C/09/641637/KG RK 23-99, C/09/641641/KG RK 23-101, C/09/641643/KG RK 23-102, C/09/641646/KG RK 23-103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over meerdere wrakingsverzoeken in één beslissing met betrekking tot de Nationale ombudsman

Op 2 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag geoordeeld over zes wrakingsverzoeken die door verzoeker zijn ingediend tegen de rechters die betrokken zijn bij zijn procedures tegen de Nationale ombudsman. De verzoeker heeft in totaal zeven wrakingsverzoeken ingediend, die door de griffie zijn aangemerkt als zes afzonderlijke zaken. De wrakingsverzoeken zijn grotendeels gebaseerd op dezelfde gronden, namelijk dat de zaken niet voortvarend genoeg worden behandeld en dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de hoofdzaken nog niet zijn toegewezen aan specifieke rechters, waardoor de wrakingsverzoeken zich richten op rechters die procedurele beslissingen hebben genomen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn, omdat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechters. Bovendien is vastgesteld dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikt door herhaaldelijk verzoeken in te dienen zonder concrete onderbouwing van partijdigheid. De wrakingskamer heeft besloten dat toekomstige wrakingsverzoeken in deze procedures niet meer in behandeling zullen worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummers: 2023-12, 2023-13, 2023-15, 2023-17, 2023-18, 2023-19
Zaak- /rekestnummers: C/09/641541 / KG RK 23-86, C/09/641544 / KG ZA 23-88, C/09/641637 / KG RK 23-99, C/09/641641 / KG RK 23-101, C/09/641643 / KG RK 23-102, C/09/641646 / KG RK 23-103
Beslissing van 2 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 19 januari 2023, 23 januari 2023 en 24 januari 2023 in totaal zeven wrakingsverzoeken ingediend. Deze wrakingsverzoeken zijn door de griffie van de wrakingskamer aangemerkt als zes afzonderlijke wrakingszaken. Gelet op de inhoud van de wrakingsverzoeken – die in de verschillende verzoeken grotendeels hetzelfde is – zal over al deze verzoeken in één beslissing worden geoordeeld. Hierbij is er ook rekening mee gehouden dat de verzoeken zich niet op een met naam genoemde rechter richten en dat de wederpartij in alle hoofdzaken dezelfde is (de Nationale ombudsman).

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
Alle hoofdzaken waarin verzoeker een wrakingsverzoek heeft ingediend betreffen procedures bij team bestuursrecht van deze rechtbank, waarin de Nationale ombudsman de wederpartij is. Alle hoofdzaken betreffen beslissingen van de Nationale ombudsman naar aanleiding van verzoeken van verzoeker op grond van de Wet open overheid. In alle hoofdzaken is nog geen rechter aangewezen die de zaak inhoudelijk zal behandelen.
Wrakingsnummer 2023-12
2.2.
Het verzoek in de zaak met wrakingsnummer 2023-12 is ingediend op 19 januari 2023 en strekt tot wraking van de rechter in de hoofdzaak met nummer SGR AWB 22/8223 tussen verzoeker en de Nationale ombudsman. In die procedure heeft verzoeker bezwaar ingediend naar aanleiding van een besluit van de Nationale ombudsman en heeft hij op 22 december 2022 de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Verzoeker stelt in het wrakingsverzoek dat hem door de griffie is uitgelegd dat zijn verzoek op moment van binnenkomst door de op dat moment daarvoor aangewezen rechter is beoordeeld en dat die rechter het belang van de zaak niet heeft onderkend. Vervolgens zijn er volgens verzoeker nog diverse andere fouten gemaakt, onder regie van de rechter. Verzoeker stelt de rechter(s) die tot nu toe bij de zaak betrokken is (zijn) geweest blijk heeft (hebben) gegeven van een zodanig gebrek aan beoordelingsvermogen dat het niet in de rede ligt om te verwachten dat zij de verdere behandeling nog op een adequate en daarmee onpartijdige manier voor hun rekening kunnen nemen. Zij hebben door de zaak zo lang op zijn beloop te laten duidelijk gemaakt dat de onverwijlde spoed die tot het treffen van een voorlopig voorziening noopt niet aan de orde is. Zo’n ongefundeerd (voor)oordeel moet volgens verzoeker bij de verdere behandeling van de zaak geen rol meer spelen.
Wrakingsnummer 2023-13
2.4.
Het verzoek in de zaak met wrakingsnummer 2023-13 is ingediend op 23 januari 2023 en strekt tot wraking van de rechter in de hoofdzaak met nummer SGR AWB 22/7958. In de hoofdzaak heeft verzoeker op 12 december 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Nationale ombudsman. De beslissing op bezwaar is door de Nationale ombudsman vervolgens op 15 december 2022 alsnog genomen. Verzoeker heeft laten weten dat zijn beroep zich nu richt tegen de beslissing op bezwaar.
2.5.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek gegrond op de omstandigheid dat volgens hem niet tijdig is gereageerd op een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden van beroep. Verzoeker vindt dat er sprake is van een onaanvaardbare gang van zaken, die er niet van getuigt dat er nog gesproken kan worden van een onpartijdige behandeling.
Wrakingsnummer 2023-15
2.6.
De zaak met wrakingsnummer 2023-15 bevat twee wrakingsverzoeken, beide ingediend op 24 januari 2023. In beide verzoeken benoemt verzoeker niet op welke hoofdzaak het verzoek betrekking heeft. Dit komt, omdat verzoeker niet wist welke zaaknummers de twee door hem op 25 oktober 2022 ingestelde beroepen hebben gekregen. Hij verwijst in beide brieven naar de zaken met SGR 22/6816 WOO en SGR 23/14 WOO. De wrakingskamer gaat er daarom vanuit dat verzoeker in die beide hoofdzaken een wrakingsverzoek wil indienen.
2.7.
In de hoofdzaak met kenmerk 22/6816 heeft verzoeker op 25 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Nationale ombudsman van 22 september 2022 met kenmerk B202200195. In de hoofdzaak met kenmerk 23/14 heeft verzoeker op 25 oktober 2022 (pro forma) beroep ingesteld de beslissing op bezwaar van de Nationale ombudsman van 22 september 2022 met kenmerk B202200234.
2.8.
Uit de dossiers in de hoofdzaken leidt de wrakingskamer af dat bij binnenkomst van deze beroepen niet is onderkend dat het beroepen waren tegen twee verschillende beslissingen op bezwaar van de Nationale ombudsman. Verzoeker legt aan beide wrakingsverzoeken ten grondslag, kort samengevat, dat de rechtbank zijn beroepen niet voortvarend genoeg behandelt, dat de gang van zaken niet de indruk wekt dat de rechtbank voornemens is om de wet netjes na te leven en dat de gang van zaken er niet van getuigt dat gesproken kan worden van een onpartijdige behandeling.
Wrakingsnummers 2023-17, 2023-18 en 2023-19
2.9.
Het verzoek in de zaak met wrakingsnummer 2023-17 is ingediend op 24 januari 2023 en strekt tot wraking van de rechter in de hoofdzaak met nummer SGR AWB 22/8127. In de hoofdzaak heeft verzoeker naar zijn zeggen op 16 december 2022 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Nationale ombudsman.
2.10.
Het verzoek in de zaak met wrakingsnummer 2023-18 is ingediend op 24 januari 2023 en strekt tot wraking van de rechter in de hoofdzaak met nummer SGR AWB 23-398. In die zaak heeft verzoeker op 9 januari 2023 pro forma beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Nationale ombudsman.
2.11.
Het verzoek in de zaak met wrakingsnummer 2023-19 is ingediend op 24 januari 2023 en strekt tot wraking van de rechter in de hoofdzaak met kenmerk SGR AWB 23-397. In de hoofdzaak heeft verzoeker op 9 januari 2023 pro forma beroep ingesteld tegen een beslissing van de Nationale ombudsman.
2.12.
In deze drie zaken zijn de wrakingsverzoeken allemaal gebaseerd op de stelling dat de zaken niet voortvarend genoeg behandeld worden, dat de gang van zaken niet de indruk wekt dat de rechtbank voornemens is om de wet netjes na te leven en dat de gang van zaken er niet van getuigt dat nog gesproken kan worden van een onpartijdige behandeling.

3.De beoordeling

Vooraf
3.1.
De wrakingskamer overweegt dat de hoofdzaken nog niet zijn toegedeeld aan rechters die de hoofdzaken inhoudelijk zullen behandelen. Dit laat onverlet dat er ook in de periode voor een zaak aan een rechter wordt toegedeeld sprake kan zijn van rechterlijke (procedurele) beslissingen of regievoering onder (eind)verantwoordelijkheid van een rechter. De wrakingsverzoeken richten zich op die rechters. Uit de dossiers in de hoofdzaken blijkt niet welke rechters dat zijn. Gelet op de inhoud van de verzoeken, die – zoals hierna zal worden toegelicht – kennelijk ongegrond zijn, ziet de wrakingskamer geen aanleiding team bestuursrecht in de gelegenheid te stellen te laten weten welke rechters eventuele procedurele beslissingen hebben genomen en/of verantwoordelijk zijn voor de regievoering in de hoofdzaken.
Toetsingskader
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
De wrakingsverzoeken zijn allemaal gegrond op de omstandigheid dat zaken volgens verzoeker niet voortvarend genoeg zijn opgepakt en op de omstandigheid dat de administratieve afhandeling van de zaken van verzoeker volgens verzoeker niet goed verloopt. Deze gang van zaken is enerzijds gebaseerd op genomen procesbeslissingen en anderzijds op de administratieve behandeling van zaken.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat voor zover bij de behandeling van de zaken van verzoeker sprake is geweest van procesbeslissingen (bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag met welke spoed een zaak behandeld moet worden) en de wrakingsverzoeken daarop gebaseerd zijn, het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat de wrakingsverzoeken, voor zover deze zijn gebaseerd op procedurele (tussen)beslissingen, niet toewijsbaar zijn.
3.5.
Voor zover de wrakingsverzoeken zijn gericht op de wijze waarop de zaken van verzoeker zijn behandeld en de zorgvuldigheid en voortvarendheid die daarbij volgens verzoeker onvoldoende zijn gehanteerd, overweegt de wrakingskamer dat voor zover er al sprake van is dat de administratieve afhandeling van zaken (al dan niet onder regie van een rechter) niet goed (genoeg) is verlopen, dit op zichzelf nog niets zegt over eventuele partijdigheid van een rechter. Verzoeker heeft nagelaten voldoende te motiveren dat en waarom hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de eventueel betrokken rechter(s) partijdig zijn, dan wel hierdoor de gerechtvaardigde schijn is gewekt. Gelet hierop zijn de wrakingsverzoeken ook voor zover ze zijn gegrond op de wijze waarop de zaken van verzoeker tot nu toe (administratief) zijn behandeld niet toewijsbaar.
Conclusie en wrakingsverbod
3.6.
Conclusie is dat alle wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond zijn. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.7.
Verzoeker heeft in diverse procedures wrakingsverzoeken ingediend, allemaal met dezelfde grondslag, die er kort gezegd op neerkomt dat zaken volgens verzoeker niet voortvarend en/of zorgvuldig genoeg behandeld worden. Geen van de verzoeken bevat een concrete onderbouwing van omstandigheden die betrekking hebben op eventuele partijdigheid van de rechter. Gezien de grote hoeveelheid wrakingsverzoeken die verzoeker indient, helemaal aan het begin van alle procedures, concludeert de wrakingskamer dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan het frustreren van de voortgang van de procedure. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsincident. Gelet hierop ziet de wrakingskamer aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de in deze beslissing betrokken hoofdzaken niet meer in behandeling genomen zal worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst de verzoeken tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de procedures met kenmerken:
SGR AWB 22/8223,
SGR AWB 22/7958,
SGR AWB 22/6816,
SGR AWB 23/14,
SGR AWB 22/8127,
SGR AWB 23/398 en
SGR AWB 23/397
wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat (een) volgend(e) wrakingsverzoek(en) in de onder 4.2 genoemde procedures niet in behandeling zal (zullen) worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoeker;
  • de wederpartij in de hoofdzaken (de Nationale ombudsman);
  • team bestuursrecht van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en R.G.C. Veneman , in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.