ECLI:NL:RBDHA:2023:15718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring eerste beroep en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder. Eiser is op 7 augustus 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij is vastgesteld dat eiser enige tijd illegaal in Nederland heeft verbleven en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij voornemens was om mee te werken aan zijn overdracht naar Slovenië, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de zware en lichte gronden die door verweerder waren aangevoerd. Eiser stelde verder dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de aanvraag van een laissez-passer. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22572
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond onder 4e prijsgegeven.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft een periode illegaal in Nederland verbleven en heeft van dat verblijf geen mededeling gedaan bij de Nederlandse autoriteiten. In die zin heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Eiser betwist dit en voert daartoe aan dat hij voornemens is geweest om mee te werken aan zijn overdracht naar Slovenië. Om die reden heeft hij niet het risico kunnen lopen om onder te duiken. Wat van dit gestelde voornemen van eiser ook zij, het laat onverlet dat hij voor de Nederlandse autoriteiten enige tijd onder de radar is gebleven.
Eiser stelt voorts dat hij niet op de hoogte is geweest van enig besluit of enige procedure. Hij wist daardoor niet dat hij illegaal in Nederland verbleef en welke verplichtingen hem waren opgelegd. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen en bepaald dat eiser wordt overgedragen naar Slovenië, in welk verband hij zich diende te melden bij DT&V. Dit besluit is op correcte wijze bekendgemaakt aan de advocaat die eiser bijstond in de asielprocedure. Deze advocaat heeft vervolgens ook in beroep en hoger beroep opgetreden namens eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser die advocaat daartoe gemachtigd heeft. Dat eiser dan stelt niet op de hoogte te zijn van genomen besluiten, gevoerde procedures en de consequenties daarvan voor zijn verblijfsrecht, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven.
4. Ook de lichte grond onder 4a is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft zich niet aan de verplichting van artikel 4.39 van het Vb gehouden, aangezien hij bij de korpschef geen melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf. Eiser stelt dat verweerder hem dit niet mag tegenwerpen, omdat verweerder steeds op de hoogte is geweest van zijn illegale verblijf in Nederland. Deze beroepsgrond faalt. Deze wetenschap van verweerder doet namelijk niets af aan de verplichting van eiser om gevolg te geven aan de verplichtingen van artikel 4.39 van het Vb.
5. De zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen bespreking. De beroepsgrond faalt.
Het zicht op uitzetting/de voortvarendheid
6. Eiser stelt dat er voor hem geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Het bestreden besluit kent in de aanhef de vermelding “Zaak -20/06/2023”. Eiser leidt hieruit af dat verweerder zes weken vóór zijn inbewaringstelling al bezig was om tot uitzetting te komen. Deze periode heeft niet geleid tot de aanvraag en afgifte van een laissez-passer (lp). Verder werkt verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting, omdat er sinds zijn inbewaringstelling slechts één vertrekgesprek is gevoerd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Nadat hij enige tijd met onbekende bestemming was vertrokken, is eiser op 20 juni 2023 weer in beeld gekomen bij verweerder, nadat hij op 19 juni 2023 was aangehouden voor het plegen van een strafbaar feit. Op dat moment was er nog sprake van dat eiser kon worden overgedragen naar Slovenië. Er was in de periode na 20 juni 2023 dus geen aanleiding voor verweerder om een lp aan te vragen met het oog op zijn uitzetting naar Marokko. Dat verweerder dit niet eerder dan op 10 augustus 2023 (na het verstrijken van de termijn voor overdracht naar Slovenië) heeft gedaan, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. In beginsel werken de Marokkaanse autoriteiten mee aan de verstrekking van een lp.
Eiser is op 7 augustus 2023 uit het strafrechtelijke traject overgenomen en op vreemdelingrechtelijke titel opgehouden. In het kader van de voorgenomen uitzetting van eiser naar Marokko heeft verweerder op 9 augustus 2023 een vertrekgesprek met hem gevoerd. Op 10 augustus 2023 heeft verweerder een lp aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank acht dit vooralsnog voldoende voortvarend.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat hij heeft aangegeven dat hij gestrest is. Hij weet zich geen raad met de situatie. Verweerder heeft dit volgens hem onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de vraag of volstaan kon worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de medische/psychische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de beoordeling. Eiser heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling alleen verklaard dat hij wat licht is in zijn hoofd en dat hij paracetamol zou willen. Verweerder heeft dit benoemd in de maatregel van bewaring en heeft opgemerkt dat eisers medische gegevens met zijn toestemming gedeeld worden met het detentiecentrum en met DT&V. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.