ECLI:NL:RBDHA:2023:15716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. Het bestreden besluit, dat op 7 augustus 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen, hield in dat eiser voor de duur van twee jaar een inreisverbod en een terugkeerbesluit kreeg opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.R.L.V.M. Kruik. Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 was eiser aanwezig, met als tolk A. el Manouzi, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Janssen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, wat een zware grond voor het terugkeerbesluit vormde. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij voornemens was om mee te werken aan zijn overdracht naar Slovenië. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet illegaal in Nederland verbleef en dat hij op de hoogte was van de procedures die tegen hem liepen.

Eiser voerde ook aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven en dat het inreisverbod onvoldoende was gemotiveerd, omdat verweerder niet inging op zijn verklaringen over familie in Italië en Frankrijk en zijn medische toestand. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet deugdelijk was gemotiveerd, waardoor het beroep in zoverre gegrond werd verklaard en het inreisverbod werd vernietigd. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22880
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
De gronden van het terugkeerbesluit
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond onder 4e prijsgegeven.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft een periode illegaal in Nederland verbleven en heeft van dat verblijf geen mededeling gedaan bij de Nederlandse autoriteiten. In die zin heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Eiser betwist dit en voert daartoe aan dat hij voornemens is geweest om mee te werken aan zijn overdracht naar Slovenië. Om die reden heeft hij niet het risico kunnen lopen om onder te duiken. Wat van dit gestelde voornemen van eiser ook zij, het laat onverlet dat hij voor de Nederlandse autoriteiten enige tijd onder de radar is gebleven.
Eiser stelt voorts dat hij niet op de hoogte is geweest van enig besluit of enige procedure. Hij wist daardoor niet dat hij illegaal in Nederland verbleef en welke verplichtingen hem waren opgelegd. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen en bepaald dat eiser wordt overgedragen naar Slovenië, in welk verband hij zich diende te melden bij DT&V. Dit besluit is op correcte wijze bekendgemaakt aan de advocaat die eiser bijstond in de asielprocedure. Deze advocaat heeft vervolgens ook in beroep en hoger beroep opgetreden namens eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser die advocaat daartoe gemachtigd heeft. Dat eiser dan stelt niet op de hoogte te zijn van genomen besluiten, gevoerde procedures en de consequenties daarvan voor zijn verblijfsrecht, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven.
4. Ook de lichte grond onder 4a is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft zich niet aan de verplichting van artikel 4.39 van het Vb gehouden, aangezien hij bij de korpschef geen melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf. Eiser stelt dat verweerder hem dit niet mag tegenwerpen, omdat verweerder steeds op de hoogte is geweest van zijn illegale verblijf in Nederland. Deze beroepsgrond faalt. Deze wetenschap van verweerder doet namelijk niets af aan de verplichting van eiser om gevolg te geven aan de verplichtingen van artikel 4.39 van het Vb.
5. De zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen het terugkeerbesluit daarom al dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het onthouden van een vertrektermijn
6. Eiser voert aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven, omdat hij nooit eerder een besluit of terugkeerbesluit met een maximale vertrektermijn uitgereikt heeft gekregen.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 62, tweede lid onder a, van de Vw volgt dat verweerder een vertrektermijn kan onthouden als er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht kan onttrekken. In rechtsoverweging 5 heeft de rechtbank al
geoordeeld dat dit risico aanwezig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser een vertrektermijn mocht onthouden.
Ten aanzien van het inreisverbod
8. Eiser voert aan dat het inreisverbod onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder is niet ingegaan op zijn verklaring dat hij familie heeft in Italië en Frankrijk. Het inreisverbod is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
9. De beroepsgrond slaagt. In het gehoor voorafgaande aan het uitvaardigen van een terugkeerbesluit en inreisverbod van 7 augustus 2023 heeft eiser verklaard dat hij familie heeft in Italië en Frankrijk. Eiser heeft in het gehoor ook aangegeven dat hij onder behandeling is van een arts, dat hij ziek is in zijn hoofd en dat hij paracetamol gebruikt. Op deze verklaringen heeft verweerder niet doorgevraagd. Hiertoe was te meer aanleiding, omdat eiser tijdens het gehoor geen bijstand had van een advocaat. Hoe dan ook, in het bestreden besluit is verweerder in het geheel niet ingegaan op de verklaringen van eiser over zijn familie en zijn medische toestand. Het ontbreekt in het bestreden besluit dan ook ten onrechte aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het inreisverbod is daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is en dat het inreisverbod zal worden vernietigd.
Conclusie
10. Het beroep tegen het inreisverbod is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wat het inreisverbod betreft.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit het inreisverbod betreft;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.