ECLI:NL:RBDHA:2023:1569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
SGR 20/4022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na eerstejaars beoordeling en deskundigenadvies

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich op 9 november 2018 ziek gemeld na een periode van werkloosheid en ontving vanaf 8 februari 2019 een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 14 december 2019 op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige waren betrokken. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar lichamelijke en psychische beperkingen niet adequaat waren beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) had aangepast op basis van een deskundigenrapport van psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing, die aanvullende beperkingen had geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de medische conclusies over de belastbaarheid van eiseres terecht had gevolgd. Eiseres had niet voldoende medische onderbouwing geleverd voor haar stelling dat zij meer beperkt was dan aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres terecht had beëindigd, maar dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de FML niet correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. P. van Wegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Inleiding

Eiseres was laatstelijk werkzaam als verkoopster voor 21,59 uur per week. Zij heeft zich op 9 november 2018 vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld wegens pijnklachten. Aan haar is per 8 februari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder in het besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) de ZW-uitkering van eiseres per 14 december 2019 beëindigd. Aan het primaire besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ten grondslag.
In het besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een reactie van de verzekeringsarts b&b te vragen ten aanzien van de medische informatie die de rechtbank op 7 juni 2021 van eiseres heeft ontvangen. Daarnaast heeft de rechtbank vragen gesteld aan de verzekeringsarts b&b.
Op 20 juli 2021 heeft de rechtbank een nader rapport van de verzekeringsarts b&b ontvangen. Dit rapport is in afschrift naar eiseres toegezonden. De reactie van eiseres is op 7 september 2021 ontvangen.
In de reacties van partijen heeft de rechtbank aanleiding gezien om psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek en het uitbrengen van advies. De rechtbank heeft het deskundigenrapport op 24 maart 2022 ontvangen.
De reactie van eiseres op het deskundigenrapport is op 12 april 2022 ontvangen. Op 6 mei 2022 is de reactie van verweerder op het deskundigenrapport ontvangen. De rechtbank heeft partijen verzocht om nadere reacties. De reactie van eiseres is op 13 juni 2022 ontvangen en de reactie van verweerder is op 30 juni 2022 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiseres op 17 oktober 2019 door de primaire verzekeringsarts gezien op een spreekuur. De bevindingen van het spreekuur, dossierstudie en bestudering van de ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts neergelegd in het rapport van 20 oktober 2019. De verzekeringsarts acht eiseres onder andere beperkt in langdurig aaneengesloten houdingen en standen, zoals geknield/gehurkt actief zijn, zwaar fysiek werk en stressvol werk met piekbelasting en een hoog werktempo. Verder acht de verzekeringsarts eiseres beperkt in onder andere stressvol werk met piekbelasting, conflicthantering en nacht- en sterk wisselende diensten. De benutbare mogelijkheden van eiseres zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 oktober 2019.
1.2
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 11 november 2019. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die passen bij de belastbaarheid van eiseres. Gelet op de geselecteerde functies kan eiseres meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 28 mei 2020. In het rapport is vermeld dat de aangenomen belastbaarheid niet in tegenspraak is met de beschikbare informatie. Er is geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts b&b handhaaft het standpunt van de primaire verzekeringsarts. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.1
Eiseres voert aan dat zij in bezwaar niet is gehoord. Daarover is geen overeenstemming geweest met eiseres of haar gemachtigde.
2.2
In het dossier bevindt zich een e-mail van 24 maart 2020 van een medewerker van verweerder aan de verzekeringsarts b&b waaruit blijkt dat een hoorzitting op korte termijn niet zal lukken en met de gemachtigde van eiseres is overeengekomen dat een hoorzitting niet noodzakelijk is, maar dat telefonisch contact – voor zover de verzekeringsarts b&b dat nodig acht – ook voldoende is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat het klopt dat hij vanwege de coronatoestand ermee heeft ingestemd om van een hoorzitting af te zien. Verweerder heeft in dit kader ter zitting nog meegedeeld dat het onderzoek op basis van de stukken heeft plaatsgevonden omdat de verzekeringsarts b&b van mening was dat er voldoende medische informatie beschikbaar was en geen aanleiding heeft gezien om eiseres te zien op een hoorzitting. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet horen van eiseres in bezwaar geen punt van geschil (meer) is.
3.1
Eiseres betoogt dat zij lichamelijk meer beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen. Zo ondergaat zij behandelingen bij een bekkenspecialist en heeft zij 24 uur per dag pijn. Inmiddels heeft zij zich aangemeld bij de pijnpoli.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de lichamelijke beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. Met betrekking tot het carpaal tunnelsyndroom rechts en de chronische bursitis trochanterica heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd aangegeven waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Zo sluit het geheel van aangenomen beperkingen aan bij de medische informatie van de revalidatiearts en zijn de beperkingen in lijn met de resultaten van het revalidatietraject. In dit kader heeft eiseres aangevoerd dat het opvallend blijft dat carpaal tunnelsyndroom en bursitis trochanterica niet worden benoemd in het onderzoek door de primaire verzekeringsarts. De rechtbank overweegt dat in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt dat niet de ervaren klachten of de diagnoses doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Dat carpaal tunnelsyndroom en bursitis trochanterica niet worden benoemd door de primaire verzekeringsarts, wil niet zeggen dat de klachten die uit deze diagnoses volgen niet zijn meegenomen. De rechtbank merkt hierbij op dat de primaire verzekeringsarts eiseres lichamelijk heeft onderzocht en – onder andere – op basis daarvan beperkingen heeft opgenomen. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het voor de hand ligt om in te gaan op hand- en vingergebruik, maar dat dit niet is gebeurd. De rechtbank merkt in dit kader op dat uit het lichamelijk onderzoek van de primaire verzekeringsarts blijkt dat er geen sprake is van krachtverlies aan armen/handen. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar stelling. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat er geen kenbaar verband is aangebracht tussen de bursitis trochanterica en dynamische handelingen zoals lopen (tijdens het werk) en dat niet duidelijk is op welke feitelijke grondslag verweerder concludeert tot een lichte beperking. De rechtbank merkt op dat uit de FML blijkt dat de lichte beperking bij lopen betekent dat eiseres geacht wordt ongeveer een half uur achtereen te kunnen lopen. Uit het medisch rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt dat eiseres heeft aangegeven dat zij probeert elke dag 20 tot 30 minuten naar buiten te gaan om in beweging te blijven. Eiseres heeft haar stelling dat zij maar 10 minuten kan lopen niet onderbouwd met (medische) stukken. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar betoog.
3.3
Nu eiseres niet medisch objectiveerbaar heeft onderbouwd dat zij lichamelijk gezien meer beperkt is dan is aangenomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het standpunt van de verzekeringsarts b&b af te wijken.
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Zo is bij haar inmiddels de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) met somatische klachten gesteld. Deze diagnose was ten tijde van de primaire beoordeling nog niet gesteld, maar daarvan was wel al sprake op de datum in geding. Gelet op deze diagnose zijn de door verweerder gestelde beperkingen in de FML niet navolgbaar.
4.2
In het rapport van 15 juli 2021 geeft de verzekeringsarts b&b aan dat de brief van GZ-psycholoog M. Klaassen van 22 oktober 2020 geen aanleiding geeft om op datum in geding meer beperkingen aan te nemen. De primaire verzekeringsarts heeft namelijk al beperkingen aangenomen vanwege klachten bij een traumatisch verleden.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat – gelet op de brief van GZ-psycholoog M. Klaassen – geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen.
5.1
In haar rapport heeft de deskundige vermeld dat op de datum in geding bij eiseres sprake was van PTSS. Dit komt ook overeen met wat door de behandelend sector is vastgesteld. Gelet daarop ziet de deskundige aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen in het sociaal functioneren. De deskundige acht eiseres op de datum in geding aanvullend matig beperkt ten aanzien van eigen gevoelens uiten en emotionele problemen van anderen hanteren.
5.2
Eiseres heeft op 12 april 2022 meegedeeld geen opmerkingen te hebben over het deskundigenrapport. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 21 april 2022 te kennen gegeven geen aanmerkingen te hebben op het deskundigenrapport en heeft de FML aangevuld met de door de deskundige aangenomen beperkingen.
6.1
Eiseres voert aanvullend aan dat zij gelet op haar beperkingen in het geheel niet in staat is tot samenwerking.
6.2
De rechtbank overweegt dat eiseres niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij beperkt is voor samenwerken. Voor het aannemen van een beperking voor samenwerken is daarom geen aanleiding.
6.3
De rechtbank stelt verder vast dat de door de deskundige aangenomen aanvullende beperkingen tussen partijen niet in geschil zijn. De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangepast overeenkomstig het advies van de deskundige. De rechtbank zal de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in de medische conclusies over de belastbaarheid van eiseres.
7.1
Naar aanleiding van de in beroep gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b op 2 mei 2022 een rapport uitgebracht. Uit het rapport blijkt dat de geduide functies geschikt blijven voor eiseres. Ten aanzien van de aanvullende beperking emotionele problemen van anderen hanteren geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat in alle geduide functies eenvoudig productie- of logistiek werk wordt verricht en dat daarin niet wordt verwacht dat emotionele problemen van anderen worden gehanteerd. Ten aanzien van de beperking eigen gevoelens uiten geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat het bij alle functies gaat om relatief eenvoudig, voorspelbaar en routinematig werk. Contact met collega’s komt wel voor, maar de communicatie hiermee is niet essentieel voor het functioneren. De beperkingen in het uiten van gevoelens staan het functioneren in dit werk niet in de weg. Nu de gewijzigde belastbaarheid geen wijziging in de geduide functies oplevert, betekent dit dat eiseres nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies nog steeds passend zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen beroepsgronden gericht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.

Conclusie

8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht met ingang van 14 december 2019 heeft beëindigd.
9. Aangezien verweerder naar aanleiding van het rapport van de deskundige de FML in beroep heeft aangepast, is het bestreden besluit in strijd met de artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Het beroep is daarom gegrond. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres ongewijzigd is gebleven, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.