ECLI:NL:RBDHA:2023:1568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/3231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom in het kader van omgevingsrechtelijke regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Mr. A.K. Koornneef, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk, vertegenwoordigd door J. Aznag. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan eiseres was opgelegd vanwege de dreiging van een overtreding van het bestemmingsplan. Eiseres had een last onder dwangsom ontvangen op 24 juli 2020, die betrekking had op het gebruik van haar garage aan de Quarles van Uffordstraat 83 te Noordwijk voor zelfstandige bewoning. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 15 maart 2021 beroep ingesteld, waarin zij betwistte dat er sprake was van een dreiging van een overtreding en dat de mogelijkheden tot legalisatie onvoldoende waren onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de garage van eiseres was ingericht voor mogelijk woongebruik, met voorzieningen zoals een keuken en sanitaire voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de verbouwingswerkzaamheden die eiseres had uitgevoerd, een volledig ingericht woonverblijf tot gevolg hadden, en dat er een duidelijke dreiging van een overtreding bestond. De rechtbank wees de beroepsgronden van eiseres af, onder andere omdat zij niet had onderbouwd dat er vergelijkbare gevallen waren waarin handhaving niet plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd en verplicht was tot handhaving en dat het beroep van eiseres ongegrond was.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving in het omgevingsrecht en de noodzaak voor partijen om hun standpunten goed te onderbouwen in beroepsprocedures. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft de uitspraak verzonden aan de betrokken partijen, met informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3231 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: Mr A.K. Koornneef,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk, verweerder,
gemachtigde: J. Aznag

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld.
Verschenen zijn voor verweerder [A] en [B] van de Omgevingsdienst West-Holland. Eiseres is zonder bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. In beroep is in geschil de handhaving van het primaire besluit van verweerder tot oplegging aan eiseres van een preventieve last onder dwangsom ingevolge artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek ter plaatse, - observatie, navraag bij eiseres en haar echtgenoot - is gebleken dat een overtreding van het bestemmingsplan klaarblijkelijk dreigt, te weten het gebruik van de garage van eiseres gelegen aan de Quarles van Uffordstraat 83 te Noordwijk voor zelfstandige bewoning. Concreet zicht op legalisatie bestaat niet. Handhaving is niet onevenredig noch in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep betwist dat sprake is van een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding en voorts betoogd dat onvoldoende is bezien in hoeverre legalisatie mogelijk is, zodat handhaving onevenredig is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat niet bestreden is dat ingevolge de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Noordwijk aan Zee’ op de locatie van de garage de bestemming ‘wonen’ rust, en op die locatie geen sprake is van een bouwvlak, en tevens geldt dat het ingevolge artikel 13.4 onder f van het bestemmingsplan niet is toegestaan om vrijstaande bijgebouwen gelegen buiten een bouwvlak voor zelfstandige bewoning te gebruiken. De rechtbank ziet overigens geen aanleiding voor een ander standpunt.
6. De rechtbank stelt voorts vast dat niet bestreden is dat de garage van eiseres is ingericht voor mogelijk woongebruik, in die zin dat de garage beschikt over sanitaire voorzieningen, een keuken, een brievenbus en een huisnummer-aanduiding.
7. De rechtbank begrijpt de primair beroepsgrond van eiseres zo dat zij erkent dat alle benodigdheden voor zelfstandige bewoning in de garage aanwezig zijn, maar dat dit nog niet betekent dat de garage klaarblijkelijk dreigt te worden bewoond, laat staan dat deze thans bewoond is.
8. De rechtbank volgt eiseres in haar primaire beroepsgrond niet. De rechtbank wijst er daarbij op dat de last onder dwangsom expliciet een preventief karakter heeft. De rechtbank komt tot het oordeel dat gelet op de verbouwingswerkzaamheden die eiseres heeft laten uitvoeren met als resultaat een kennelijk volledig ingericht woonverblijf verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat bij gebreke van een preventief ingrijpen eiseres over zou zijn gegaan op gebruik van de garage conform de door haar gerealiseerde inrichting. Immers, niet valt in te zien waarom eiseres al deze moeite zou hebben gedaan als dat niet was met het oog op daadwerkelijke ingebruikneming. Een verklaring van eiseres op dit punt ontbreekt. Met andere woorden, de rechtbank acht de dreiging van een overtreding, te weten het gebruik als zelfstandige woonruimte wel degelijk klaarblijkelijk.
9. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd en in beginsel verplicht tot handhaving, waaronder het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom.
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de tweede beroepsgrond van eiseres, te weten dat de mogelijkheden tot legalisatie onvoldoende zijn onderzocht, als volgt. Eiseres heeft in dit verband erop gewezen dat ‘zomerhuisjes’ in Noordwijk volstrekt normaal zijn. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank wijst dit beroep af. Immers, eiseres heeft nagelaten om in beroep te onderbouwen dat sprake is van in dezen vergelijkbare gevallen. Dit klemt te meer nu verweerder in de bezwaarfase reeds een zestal door eiseres aangedragen gevallen heeft beoordeeld en verweerder, onbestreden, tot de conclusie is gekomen dat dit geen vergelijkbare gevallen betreft.
11. De rechtbank overweegt dat eiseres haar tweede beroepsgrond ter zake van de mogelijkheden tot legalisatie verder niet nader heeft geconcretiseerd. Dat eiseres de mogelijkheid hiertoe ter zitting voorbij heeft laten gaan, laat de rechtbank voor rekening van eiseres. De rechtbank ziet zonder nadere aanduiding zijdens eiseres wat er schort aan het legalisatieonderzoek geen aanknopingspunten het beroep van eiseres ter zake te honoreren.
12. Desgevraagd heeft verweerder toegelicht dat voorzover eiseres erop doelt dat het vooroverleg na een verzoek van 19 november 2020 om een legalisatieonderzoek onvoldoende is geweest, verweerder het overleg wel degelijk heeft afgerond met een schriftelijke weergave van het (negatieve) standpunt ten aanzien van de mogelijkheden voor eiseres. De rechtbank ziet ook hierin geen grond om het beroep van eiseres ter zake te honoreren.
13. De rechtbank oordeelt ten slotte dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het handhavingsbesluit als onevenredig zou moeten worden aangemerkt.
14. De beroepsgronden kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit voeren. Het beroep is ongegrond.
15. Geen aanleiding bestaat voor een (proces-)kostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2023 door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.