ECLI:NL:RBDHA:2023:1566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/3581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning op basis van welstandsadvies

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 13 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, welke op 8 april 2021 werd afgewezen op basis van een negatief welstandsadvies. Eiser stelde dat dit advies de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt onaanvaardbaar belemmert en dat het advies in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank oordeelde dat het welstandsadvies niet aan de beslissing van verweerder ten grondslag had mogen liggen. Het advies leidde tot een onaanvaardbare belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 2.868,- werden vastgesteld, en moest het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden.

De rechtbank overwoog dat het welstandsadvies de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt te zeer belemmert en dat de eisen die aan eiser werden gesteld onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de omgevingsvergunning niet gerechtvaardigd was en dat verweerder een nieuwe beslissing moest nemen, waarbij de rechten van eiser als individuele eigenaar gerespecteerd dienen te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: 21/3581 WABO
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
gemachtigde: mr. M.P.M. Magielse,
en

het college ven burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

gemachtigde: mr. G.P. Tjon Man Tsoi

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023.
Eiser is verschenen met zijn partner, mevrouw [A], en zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze beslissing een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte (proces)kosten in zowel de bezwaar- als beroepsfase tot een bedrag van € 2.868,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning terecht heeft afgewezen op grond van strijd met de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10 lid 1 aanhef en onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder Wabo) en deze afwijzing in de heroverweging heeft kunnen handhaven.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder het betreffende negatieve welstandsadvies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, omdat dit advies de bouwmogelijkheden te zeer belemmert, en dit advies het gelijkheidsbeginsel schendt.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en ook overigens begrijpelijk is. Het advies sluit de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet volledig uit. Nu voorts eiser ook geen eigen tegenrapport heeft overgelegd heeft verweerder van dit advies uit mogen gaan.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat volgens verweerder niet op.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volgens het bestemmingsplan staan de bouwmogelijkheden ter plaatse een maximale bouwhoogte van 25 meter toe. Desgevraagd hebben partijen aangegeven dat de bestaande nok zich bevindt op ongeveer 10 meter hoogte. Het bestemmingsplan geeft voor het overige geen beperking aan de goothoogte dan wel het bouwvolume.
6. Het welstandsadvies luidt:

De commissie kan niet instemmen met het voorstel.
Het bouwblok bestaat uit vier geschakelde panden van twee lagen met een zeer geprononceerde kap. De commissie is van mening dat deze kap de ensemblewaarde bepaalt. Een toevoeging aan dit blok moet een meerwaarde voor het hele ensemble zijn.
Door het nu voorgestelde plaatselijk optrekken van deze kap wordt die kap, en daarmee het ensemble, te zeer aangetast. De commissie kan zich een terras op dit dak voorstellen, volledig onzichtbaar te realiseren achter de bestaande schijnkap aan zowel voor- als achterzijde, òf een verlenging van de kap voor het gehele ensemble, waarmee weer een nieuw gevelbeeld kan ontstaan.
7. De rechtbank heeft ter zitting de strekking van het welstandsadvies met partijen besproken. De rechtbank begrijpt uit de gedingstukken alsmede de toelichting van partijen dat het welstandsadvies met zich brengt dat vanuit welstandelijk oogpunt slechts een aanvraag kan worden gehonoreerd die ofwel een toevoeging over de gehele breedte van het bouwblok behelst, ofwel dat een vanaf de openbare weg niet zichtbaar dakterras boven de woning van eiser mogelijk is. Ter zitting is dit zijdens verweerder bevestigd.
8. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het welstandsadvies de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt te zeer belemmert. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
8.1
De rechtbank acht het onredelijk en zonder grondslag om van eiser te verlangen een aanvraag in te dienen waarbij tevens de woningen van zijn buren worden betrokken. Immers, de rechten die het bestemmingsplan biedt gelden voor eiser als individuele eigenaar van zijn woning. Daarbij geldt dat ook in concreto zijdens verweerder niet is bestreden dat, nu de buren gelet op vergevorderde leeftijd dan wel financiële beperkingen niet in staat zijn om met eiser een gezamenlijke dakopbouw te realiseren, het welstandsadvies voor eiser een onoverkomelijke belemmering vormt. Dat eiser, volgens verweerder, het overlijden van zijn buurman af zou kunnen wachten, dan wel een mogelijke aankoop op enig moment door buren met wie wel een gezamenlijke dakopbouw zou kunnen worden gerealiseerd acht de rechtbank niet aanvaardbaar.
8.2
De rechtbank acht de uitleg van het welstandsadvies dat, uitgaande van de woning van eiser, de bestaande kap dient te worden gerespecteerd en wel een dakterras zou kunnen worden gerealiseerd evenmin aanvaardbaar. Immers, niet alleen worden daarmee de zeer aanzienlijke mogelijkheden ten aanzien van de verhoging van de nokhoogte volledig teniet gedaan, maar tevens, zo is ter zitting zijdens verweerder bevestigd, de mogelijkheden tot aanpassing van de goothoogte en het bouwvolume.
8.3
Daarbij vraagt de rechtbank zich overigens af wat de welstandscommissie voor ogen staat met een dakterras ter plaatse. Er is reeds een plat dak dat, zoals ter zitting is bevestigd, desgewenst gebruikt zou kunnen worden als terras, zij het dat vanwege de (schijn-)kappen van 1,5 meter er geen vrij uitzicht is als men daar zou zitten. Kennelijk bedoelt de welstandscommissie dat eiser vanuit welstandelijk oogpunt vrij is om op het platte dak tussen de (schijn-)kappen een balustrade te plaatsen.
8.4
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat verweerder het welstandsadvies niet aan zijn beslissing ten grondslag heeft mogen leggen. Het welstandsadvies leidt tot een onaanvaardbare belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. [1] Los van een dakterras met balustrade lijkt het advies zelfs iedere bouwmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit te sluiten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel laat de rechtbank dus onbesproken.
9. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
10. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de in bezwaar gemaakte kosten, omdat de nieuwe beslissing op het bezwaar een herroeping van het primaire besluit met zich mee zal moeten brengen. De (proces)kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, alles bij een wegingsfactor 1).
11. De rechtbank draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, op 2 februari 2023 in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3860)