ECLI:NL:RBDHA:2023:15649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij na overdracht aan Frankrijk het risico loopt op schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU-Handvest. Eiser betoogt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk tekortkomingen vertoont, waardoor hij geen adequate bescherming kan verwachten. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, tenzij eiser kan aantonen dat er structurele tekortkomingen zijn die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat, hoewel er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, deze niet van dien aard zijn dat er bij overdracht een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser moet eventuele problemen met opvang of medische voorzieningen in Frankrijk bij de Franse autoriteiten aankaarten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [v-nummer],
hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat eisers algemene stelling in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat na overdracht aan Frankrijk voor hem refoulement in strijd met artikel 33 Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM [2] dreigt. Bovendien vreest eiser dat hij na overdracht geen opvang en medische voorzieningen zal kunnen krijgen, hetgeen eveneens neerkomt op een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 EU-Handvest. [3] Eiser meent ook dat hij na overdracht geen toegang tot medische voorzieningen zal krijgen en dat in Frankrijk sprake is van ernstige, systematische, tekortkomingen in de asielprocedure, waardoor geen zorgvuldige toetsing van zijn asielmotieven zal plaatsvinden.
6. De rechtbank oordeelt als volgt
6.1.
Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Frankrijk op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl dat in Nederland in beginsel wel het geval is. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
6.2.
Hoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Voor zover eiser meent dat er geen opvang of toegang tot medische voorzieningen voor hem zal zijn, dient hij hierover - als dat inderdaad zo blijkt te zijn - te klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris. De beschikking is op dit punt afdoende gemotiveerd. Uit bovenstaande volgt ook dat Frankrijk in acht dient te nemen dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod om een vreemdeling onvrijwillig over te dragen aan de autoriteiten van een land waar de vreemdeling vervolging te vrezen heeft. Het is echter aan de Franse autoriteiten om hierover te besluiten.

Conclusie

7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.