ECLI:NL:RBDHA:2023:15642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.19972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit hebbende, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. Dit gebeurde op basis van het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, zoals vastgesteld in de Dublinverordening. Eiser had eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend, en op basis van Eurodac-gegevens was Duitsland verantwoordelijk verklaard voor de behandeling van zijn aanvraag.

Eiser voerde aan dat er een risico bestond dat de Duitse autoriteiten hun verplichtingen niet zouden nakomen en dat hij het risico op refoulement liep. Hij stelde dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en dat dit een reden was voor de rechtbank om de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde echter dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht moest worden genomen en dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn verplichtingen niet zou nakomen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. Er was geen bewijs dat Duitsland hem niet zou kunnen of willen helpen, en de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen bijzondere redenen vormden om af te wijken van de standaardprocedure. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R. Vreugdenhil-Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 29 maart 2023 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Duitsland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 24 mei 2023 heeft Duitsland het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. [3]
3. Eiser voert aan dat de kans aanwezig is dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen zullen houden en dat een eventuele klacht niet serieus zal worden genomen. Eiser stelt dat een eerdere asielaanvraag is afgewezen door Duitsland en de kans op refoulement aanwezig is als hij wordt overgedragen. Gelet hierop voert eiser tot slot aan dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit de resultaten van Eurodac is niet gebleken dat eiser eerder een beslissing heeft gehad van de Duitse autoriteiten op een asielaanvraag. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat hij een eerdere asielaanvraag heeft ingediend en deze in Duitsland is afgewezen. Verder heeft Duitsland met het claimakkoord van 24 mei 2023 gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser vindt dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, het op zijn weg ligt om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.