ECLI:NL:RBDHA:2023:15640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/653494 / KG ZA 23-749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel parkeerterrein en verbod op werkzaamheden door gemeente Noordwijk

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit Drinxx Groothandel B.V. en andere partijen, dat de gemeente Noordwijk wordt verplicht om een parkeerterrein in de Maarten Kruytstraat te herstellen in de oorspronkelijke staat. De eisers stellen dat de gemeente onrechtmatig handelt door het parkeerterrein open te breken en verkeersborden te plaatsen zonder de vereiste omgevingsvergunning en verkeersonttrekkingsbesluit. De gemeente heeft echter aangevoerd dat de parkeerproblematiek al aan de orde is geweest in een eerdere bestuursrechtelijke procedure en dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om de vorderingen te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een verplichting heeft om het terrein bouwrijp te maken voor de ontwikkeling door Hoorne Vastgoed Ontwikkeling B.V. en dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het parkeerterrein een openbare weg is in de zin van de Wegenwet en dat de gemeente in beginsel een verkeersbesluit nodig heeft om het terrein aan de openbaarheid te onttrekken. Echter, de rechtbank concludeert dat de gemeenteraad waarschijnlijk zou instemmen met de onttrekking, waardoor de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De eisers zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 653494/ KG ZA 23-749
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
in de zaak van

1.Drinxx Groothandel B.V. te Amersfoort,

2.
Drinxx Noordwijk B.V. te Noordwijk,
3.
[de Stichting]te Noordwijk ,
4.
[de B.V.]te Noordwijk ,
5.
[eisende partij sub 5]te Noordwijk ,
eisers,
advocaat mrs. R.J.G. Bäcker en N.E.M. Soliana te Den Haag,
tegen:
Gemeente Noordwijkte Noordwijk,
gedaagde,
advocaat mr. W. Lever te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 september 2023, met producties 1 t/m 7;
- de door de gemeente overgelegde conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 4;
- de op 20 september 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eisers pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In de Maarten Kruytstraat in Noordwijk is (op de kruising met Abraham van Royenstraat) een parkeerterrein aanwezig (hierna: het parkeerterrein). Het parkeerterrein is gesitueerd op een perceel tussen diverse winkels en woonhuizen. De gemeente is (vooralsnog) eigenaar van dit perceel.
2.2.
Eisers zijn eigenaren van vastgoed in de omgeving van het parkeerterrein althans exploiteren bedrijven en wonen om en nabij het parkeerterrein.
2.3.
Op 28 maart 2017 heeft de gemeente een koopovereenkomst gesloten met Hoorne Vastgoed Ontwikkeling B.V. (hierna: Hoorne) met betrekking tot de verkoop van het perceel waarop het parkeerterrein staat. Hoorne heeft het perceel gekocht om daar onder meer winkels, een ondergrondse parkeergarage en appartementen te realiseren (hierna: het project). De levering van het perceel aan Hoorne moet nog plaatsvinden.
2.4.
Op 19 maart 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk het bestemmingsplan ‘Maarten Kruytstraat’ vastgesteld. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk (hierna: het college) aan Hoorne een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van het project.
2.5.
Omwonenden en ondernemers uit de omgeving (waaronder eisers) hebben zich daartegen verzet.
2.6.
Bij uitspraak van 2 september 2020 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zijn de hiervoor genoemde besluiten van 19 maart 2019 en 28 maart 2019 vernietigd. Daartoe heeft de Afdeling onder meer – en voor zover hier van belang – het volgende geoordeeld:
“(…)
-Parkeernormen supermarkt en versmarkt
(…)
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan wat betreft de parkeerbehoefte van de in het plan voorziene ontwikkeling heeft vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het plan in zoverre niet op een deugdelijke motivering berust.
(…)
Tijdelijke feitelijke parkeerplaatsen
(…)
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad met alleen het gestelde op de zitting niet heeft gemotiveerd hoe de bestaande parkeerplaatsen, die door de in het plan voorziene ontwikkeling komen te vervallen worden gecompenseerd. (…) door geen rekening te houden met deze parkeerplaatsen draagt het bestreden plan bij aan een verhoging van de parkeerdruk in de directe omgeving van het zuidelijke plangebied. Het plan is ook op dit punt in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. (…)”
2.7.
Hoorne heeft op 27 oktober 2020 opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor het project. Deze omgevingsvergunning is bij besluit van 15 oktober 2021 aan Hoorne verleend, nadat de gemeenteraad op 28 september 2021 een definitieve verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
2.8.
Hiertegen hebben (onder meer) eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 21 september 2022 van deze rechtbank is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de beroepsgrond parkeren, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:
“6.7 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze parkeerbalans dat op één parkeerplaats na aan de parkeereis wordt voldaan. (…) Aan bespreking van de beroepsgronden die betrekking hebben op de parkeerdruk in het openbaar gebied (waarnaar pas wordt gekeken in stap C van het stappenplan) komt de rechtbank daarom niet toe.
6.8
Anders dan eisers 1, 2 en 3 stellen, heeft het college bij de berekening van de parkeerbehoefte van de supermarkt terecht niet de parkeernorm voor een grote supermarkt (6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) toegepast. (…) Door in de parkeerbalans uit te gaan van een parkeernorm van 3,6 parkeerplaats per 100 m2 bvo, is reeds uitgegaan van een hogere parkeernorm dan is voorgeschreven in de Parkeernota. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat de parkeerbehoefte van de supermarkt is onderschat. (…)
6.9
Ook het betoog dat de 46 tijdelijke parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden, slaagt niet. (…) Anders dan ten tijde van de vaststelling van het door de Afdeling vernietigde bestemmingsplan "Maarten Kruytstraat", waren deze parkeerplaatsen ten tijde van het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning (op 15 oktober 2021) dus niet feitelijk aanwezig. De parkeerplaatsen verdwijnen niet als gevolg van het vergunde project, maar zijn komen te vervallen om een einde te maken aan een illegale situatie. Het college stelt zich daarom terecht op het standpunt dat deze parkeerplaatsen niet gecompenseerd hoeven te worden door de vergunninghoudster. (…)”
2.9.
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben (onder meer) eisers hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.
2.10.
De gemeente heeft in een brief van 4 juli 2023 te kennen gegeven dat in de eerste week van september 2023 zal worden gestart met het bouwrijp maken van het perceel en dat Hoorne begin oktober 2023 zal starten met de bouwwerkzaamheden.
2.11.
Op 23 augustus 2023 heeft de gemeente vijf gele verkeersborden geplaatst op het parkeerterrein, waarop een parkeerverbod vanaf 4 september 2023 is vermeld.
2.12.
Eisers hebben op 25 augustus 2023 een brief aan het college gestuurd. Daarbij hebben eisers de gemeente verzocht om de volgens hen illegaal geplaatste verkeersborden binnen drie dagen na dagtekening van de brief te verwijderen.
2.13.
Bij brief van 1 september 2023 hebben eisers de gemeente (nogmaals) gesommeerd om de verkeersborden te verwijderen, en ook te verklaren (onder meer) dat het parkeerterrein niet zal worden opengebroken, dat niet in het parkeerterrein zal worden gegraven of gespit en het parkeerterrein niet zal worden veranderd zonder een daartoe vereiste onherroepelijke omgevingsvergunning. Ook is de gemeente gesommeerd om te verklaren dat de parkeerplaatsen op het parkeerterrein niet aan de openbaarheid zullen worden onttrokken zonder een daartoe genomen verkeersonttrekkingsbesluit.
2.14.
De gemeente heeft bij brief van 1 september 2023 gereageerd op voornoemde brieven van eisers. De gemeente heeft - kort gezegd - geconcludeerd dat voor het plaatsen van de verkeersborden geen verkeersbesluit nodig is en evenmin een onttrekkingsbesluit dan wel een omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken van het terrein.
2.15.
Op 4 september 2023 is de gemeente gestart met het openbreken van de weg ter plaatse van het parkeerterrein. De verharding van het parkeerterrein is volledig opengebroken en verwijderd. Het parkeerterrein bestaat nu uit een leeg stuk grond.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – verkort en zakelijk weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gemeente te gebieden om de op het Parkeerterrein geplaatste voorwerpen binnen twee werkdagen na dit vonnis te verwijderen en te verbieden om meer voorwerpen op het Parkeerterrein te plaatsen zonder daartoe vereiste omgevingsvergunning;
II. de gemeente te gebieden om de opengebroken weg ter plaatse van het Parkeerterrein binnen tien werkdagen na dit vonnis volledig te herstellen in de oorspronkelijke toestand;
III. de gemeente te verbieden om verder in het Parkeerterrein te graven of spitten of het Parkeerterrein anderszins te veranderen zonder daartoe vereiste omgevingsvergunning;
IV. de gemeente te verbieden om het Parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken zonder dat daarvoor een verkeersonttrekkingsbesluit is genomen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat de gemeente in gebreke is met de hiervoor vermelde geboden en verboden, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 1.000.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, en
V. de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Eisers hebben belang bij behoud van de parkeerplaatsen op het parkeerterrein. Niet alleen bezoekers van winkels maar ook de bewoners van de woningen maken daar gebruik van. Als gevolg van het slopen van het parkeerterrein kunnen bewoners, klanten en personeel niet meer parkeren op (acceptabele) loopafstand van de panden en bedrijven van eisers. Eisers worden hierdoor (mede) geschaad in hun bedrijfsvoering. Voor het plaatsen van voorwerpen op het parkeerterrein en/of het openbreken van de verharding en overige vergelijkbare werkzaamheden heeft de gemeente een omgevingsvergunning nodig. Die vergunning ontbreekt. Ook heeft de gemeente het parkeerterrein zonder een verkeersonttrekkingsbesluit onttrokken aan de openbaarheid. De gemeente handelt hiermee onrechtmatig jegens eisers. Eisers hebben er recht en belang bij dat het parkeerterrein wordt hersteld zodat klanten, bewoners en personeel weer gebruik kunnen maken van de parkeerplaatsen.
3.3.
De gemeente voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Nu de gemeente (primair) aanvoert dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, zal de voorzieningenrechter daar eerst op ingaan.
4.2.
Aan hun vorderingen leggen eisers ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig handelt jegens hen. In beginsel is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter daarmee gegeven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de voorzieningenrechter in kort geding fungeert als ‘restrechter’ in alle zaken met een spoedeisend karakter. De aanwijzing van een andere bevoegde rechter of van een speciale rechtsgang maakt de voorzieningenrechter in beginsel niet onbevoegd. Wanneer echter de andere aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt, is de weg naar de voorzieningenrechter afgesloten. Daartoe is vereist dat in spoedeisende gevallen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, waarin de eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (vlg. HR 16 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1053).
4.3.
De gemeente heeft aangevoerd dat de parkeerproblematiek die aanleiding is voor dit kort geding, reeds aan de orde is gekomen in de procedure bij de bestuursrechter die heeft geleid tot de in 2.8. aangehaalde uitspraak van 21 september 2022. Eisers hebben in het door hen ingestelde beroep bij de Afdeling ook beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van de bestuursrechter inzake de parkeerproblematiek. Hoewel dit beroep geen schorsende werking heeft, wijst de gemeente erop dat eisers de mogelijkheid hebben om een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzitter van de Afdeling, die zo nodig (spoed)maatregelen kan treffen, zoals het schorsen van de omgevingsvergunning van Hoorne. Die schorsing zal tot gevolg hebben dat Hoorne niet met de bouwwerkzaamheden kan starten totdat de Afdeling in de bestuursrechtelijke procedure heeft beslist. Er is dus een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die eisers kunnen bewandelen, aldus de gemeente.
4.4.
Eisers hebben daarentegen betoogd dat (de voorzitter van) de Afdeling niet bevoegd is een (voorlopige) voorziening te treffen die erop neerkomt dat het parkeerterrein door de gemeente in de oude staat moet worden teruggebracht, zoals zij in dit civiele kort geding hebben gevorderd. Zij stellen dat daarom met de procedure bij (de voorzitter van) de Afdeling geen resultaat kan worden behaald dat vergelijkbaar is met het resultaat dat in dit kort geding kan worden bereikt, zodat zij ontvankelijk zijn in hun vordering dat de gemeente het parkeerterrein in de oude staat moet terugbrengen.
4.5.
Ook indien van de juistheid van dit betoog van eisers wordt uitgegaan, leidt dat er niet toe dat de voorzieningenrechter de vordering tot, kort gezegd, herstel van het parkeerterrein in de oorspronkelijke toestand, toewijst, voor zover die vordering is gebaseerd op de stellingen van eisers over de parkeerproblematiek. De toewijzing op die grondslag vergt een inhoudelijk oordeel van de voorzieningenrechter over de zogenoemde parkeerbalans. De bestuursrechter in eerste aanleg heeft in de (mede) door eisers ingestelde beroepsprocedure inzake de omgevingsvergunning van Hoorne gemotiveerd beslist dat en waarom die parkeerbalans in orde is. Hoewel de voorzieningenrechter (weliswaar uit moet gaan van de geldigheid van de omgevingsvergunning, maar) niet gebonden is aan de oordelen van feitelijke en juridische aard die de bestuursrechter aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door eisers in deze kort geding procedure is aangevoerd (goeddeels hetzelfde als bij de bestuursrechter) geen aanleiding anders over de parkeerbalans te oordelen dan de bestuursrechter heeft gedaan. De desbetreffende vordering wordt dan ook afgewezen.
4.6.
Eisers stellen voorts dat de gemeente een omgevingsvergunning nodig heeft voor het plaatsen van voorwerpen (zoals verkeersborden) op, aan of boven het parkeerterrein, het openbreken van de verharding, het graven/spitten in het parkeerterrein dan wel het aanbrengen van een verandering anderszins. Ook heeft de gemeente in de visie van eisers een verkeersonttrekkingsbesluit nodig om het parkeerterrein aan de openbaarheid te kunnen onttrekken.
4.7.
Als onbetwist staat vast dat de gemeente uit hoofde van de koopovereenkomst met Hoorne een verplichting heeft om de ondergrond voor aanvang van de bouwwerkzaamheden bouwrijp aan te leveren, waarbij in de visie van de gemeente onder bouwrijp wordt verstaan ‘het geschikt zijn van een terrein voor verdere en beoogde inrichting en bebouwing’, waaronder het slopen van opstallen en verwijderen van onder- en bovengrondse obstakels (hierna: bouwrijp). De voorzieningenrechter kan de stelling van eisers dat de werkzaamheden van de gemeente betrekking hebben op een voorfase en niet op het bouwrijp maken, gelet op het voorgaande, niet plaatsen. Eisers maken onvoldoende duidelijk waarom het openbreken en afgraven van de verharding van het parkeerterrein geen onderdeel kan zijn van het bouwrijp maken.
4.8.
Partijen twisten over de vraag of de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de APV Noordwijk 2021 een afzonderlijke omgevingsvergunning behoeft voor het uitvoeren van dergelijke werkzaamheden. De gemeente voert in dit verband aan dat de verkeersborden inmiddels zijn weggehaald, de werkzaamheden van de gemeente zijn geëindigd, het parkeerterrein thans bouwrijp is gemaakt en Hoorne begin oktober wenst te starten met de bouw. Van verdere werkzaamheden aan het parkeerterrein door haar is volgens de gemeente dan ook geen sprake. Eisers hebben niet (gemotiveerd) betwist dat de gemeente de werkzaamheden heeft afgerond, zodat de voorzieningenrechter hiervan uitgaat. Dat uit de door eisers overgelegde recente foto blijkt dat er nog objecten op het parkeerterrein liggen, maakt dit niet anders. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van eisers deels zijn achterhaald. Nog daargelaten of de gemeente een omgevingsvergunning nodig heeft voor het plaatsen van voorwerpen of verder graven of spitten in het parkeerterrein dan wel veranderingen aanbrengen, hebben eisers gelet op het voorgaande geen belang meer bij hun vorderingen ter zake. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarom in het midden blijven of de gemeente een dergelijke vergunning nodig heeft.
4.9.
Eisers betwisten dat Hoorne op korte termijn zal starten met de bouwwerkzaamheden. Zij stellen in dit verband onder verwijzing naar het Didam-arrest (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) dat de gemeente andere potentiële gegadigden geen mededingingsmogelijkheid heeft geboden en dit alsnog moet gebeuren via een tenderprocedure. De voorzieningenrechter overweegt dat eisers deze, niet nader onderbouwde, stelling enkel hebben ingenomen om te betwisten dat Hoorne per oktober zal beginnen met de bouw. Gesteld noch gebleken is dat eisers zelf interesse hebben in de aankoop van het perceel en/of potentiële gegadigden zijn. Voorts staat vast dat Hoorne het perceel reeds op 28 maart 2017 (ruimschoots vóór het Didam-arrest) van de gemeente heeft gekocht. Hoorne is geen partij in dit kort geding en een eventuele afweging tussen het gelijkheidsbeginsel (waarop andere gegadigden, zo die er zijn, voor de koop van het perceel zich zouden kunnen beroepen) en het vertrouwensbeginsel (dat meebrengt dat Hoorne erop mag vertrouwen dat de gemeente het perceel rechtsgeldig aan haar heeft verkocht) kan in deze kort geding procedure niet worden gemaakt, reeds omdat er geen debat over heeft kunnen plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat eisers aan hun stelling dat er ondanks de verkoop aan Hoorne en het verlenen van een omgevingsvergunning aan Hoorne, alsnog een tenderprocedure zou moeten plaatsvinden, geen vordering hebben verbonden, gaat de voorzieningenrechter verder voorbij aan dit betoog.
4.10.
Ten aanzien van de vraag of de gemeente een verkeersbesluit had moeten nemen/moet nemen om het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken, geldt het volgende. In artikel 9 lid 1 van de Wegenwet is bepaald dat een weg aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen. Onder wegen wordt mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik en bruggen (art. 1 lid 2 Wegenwet). Artikel 4 lid 1 Wegenwet bepaalt dat een weg openbaar is wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van de Wegenwet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door de gemeente. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wegenwet (Kamerstukken II 1929/1930, nr. 99a, blz. 1) werd een afzonderlijke bepaling, waarin tot uitdrukking komt wat tot de wegen geacht wordt te behoren, niet nodig en niet gewenst geacht omdat voornamelijk door de praktijk zelf wordt aangegeven wat tot weg gerekend moet worden te behoren. De Wegenwet heeft betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015 ECLI:NL:RVS:2015:3836).
4.11.
Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt voorts dat parkeerplaatsen niet per definitie een functie vervullen voor de afwikkeling van het verkeer. Of een parkeerplaats een dergelijke functie vervult, zal afhangen van de omstandigheden van het geval (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1375).
4.12.
De gemeente betwist dat het parkeerterrein een functie vervult ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer. Dit betoog faalt. Anders dan de gemeente aanvoert is uit de door beide partijen overgelegde foto’s niet op te maken dat het parkeerterrein een van de wegen daaromheen afgebakend geheel is, met één inrit en één uitrit. Uit de satellietfoto die eisers hebben overgelegd volgt juist dat het parkeerterrein zowel via de Maarten Kruytstraat als via de Abraham van Royenstraat kan worden bereikt en/of worden verlaten. Dat het parkeerterrein geen verbinding vormt naar de wegen rondom het parkeerterrein is ook onjuist. Gesteld noch gebleken is voorts dat het parkeerterrein is afgesloten met hekken en/of slagbomen; de parkeerplaatsen zijn voor een ieder toegankelijk (en zijn dat ook geweest in de zin van artikel 4 lid 1 Wegenwet). Het voorgaande vormt voor de voorzieningenechter voldoende reden om voorshands aan te nemen dat het parkeerterrein een verkeersbaan is die een functie vervult voor de afwikkeling van het openbare verkeer. Het parkeerterrein is dus een openbare weg in de zin van de Wegenwet.
4.13.
Dat betekent dat de gemeente op grond van artikel 9 lid 1 van de Wegenwet in beginsel een verkeersbesluit nodig heeft om het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken. Een dergelijk besluit kan door de gemeenteraad worden genomen. Niet in geschil is dat de onttrekking van het parkeerterrein in dit geval niet aan de gemeenteraad is voorgelegd. Van belang hierbij is wel dat de aan Hoorne verstrekte omgevingsvergunning impliceert dat het parkeerterrein verdwijnt en dus (op enig moment) aan de openbaarheid wordt onttrokken. De gemeenteraad heeft in het kader van die omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Hoewel de voorzieningenrechter het met eisers eens is dat in die verklaring niet een verkeersontrekkingsbesluit besloten ligt, draagt deze omstandigheid wel bij aan het oordeel dat zeer aannemelijk is dat de gemeenteraad in voorkomend geval zou hebben ingestemd. Onder voornoemde omstandigheden gaat de voorzieningenrechter er dan ook voorshands van uit dat de gemeenteraad akkoord was gegaan/zal gaan met de onttrekking van het parkeerterrein aan de openbaarheid. Tegen deze achtergrond is het enkele achterwege laten van een onttrekkingsbesluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor toewijzing van de vordering van eisers.
4.14.
De conclusie van het voorgaande is dat de door eisers gevorderde geboden en verboden niet toewijsbaar zijn. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.14.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
yd