ECLI:NL:RBDHA:2023:15626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
09/807378-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake teruggave van in beslag genomen geldbedragen en goederen

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werd ingediend door een klager, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E. Berman. Het klaagschrift, gedateerd 2 mei 2023, betrof de teruggave van een groene Rolex tas met een Rolex horloge en een donkerblauw geldkistje met daarin € 22.900,-. Daarnaast werd in een brief van 3 juli 2023 een aanvullend bedrag van € 85.380,- verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend voor het aanvullende bedrag, omdat dit als een nieuw klaagschrift moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om teruggave van het aanvullende bedrag, maar dat het klaagschrift van 2 mei 2023 wel tijdig was ingediend.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de klager afstand heeft gedaan van het geldbedrag tijdens zijn verhoor, maar dat deze afstandsverklaring niet schriftelijk was vastgelegd, wat noodzakelijk is volgens de wet. De rechtbank concludeerde dat de klager niet de rechthebbende was van het geld en het geldkistje, omdat hij had verklaard dat het geld niet van hem was. Daarom werd het beklag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek om teruggave van de aanvullende bedragen en het klaagschrift van 3 juli 2023 als separaat klaagschrift geregistreerd.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke afstandsverklaringen en de noodzaak om tijdig klaagschriften in te dienen. De rechtbank heeft de klager in zijn verzoek om teruggave van de in beslag genomen goederen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzette, maar de klager niet de rechthebbende was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGStrafrechtParketnummer: 09/807378-19Raadkamernummer: 011571-23Beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:[klager] ,geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,[adres 1]woonplaats kiezend op het kantoor van mr. H.E. Berman, advocaat, Schoolplein 2, 1441 GV Purmerend,

(hierna: klager)

InleidingHet klaagschrift van 2 mei 2023 (hierna: het klaagschrift) strekt tot teruggave van een groene Rolex tas met daarin een Rolex horloge (nr: 09C 15333) en een donkerblauw geldkistje met daarin een geldbedrag à € 22.900,-.

Bij brief van 3 juli 2023, met bijlage, is verzocht om teruggave van een bedrag van een bedrag van € 85.380,-.

De procedure in raadkamer

Het standpunt van klagerDe klager heeft bij klaagschrift d.d. 2 mei 2023 verzocht om teruggave van een Rolex en een geldkistje met een geldbedrag van € 22.900,- omdat er (gezien het sepot) geen strafvorderlijk belang is die zich tegen opheffing van het beslag verzet.

De klager heeft bij brief van 3 juli 2023 een bijlage toegezonden, inhoudende dat het klaagschrift tevens ziet op een in beslag genomen geldbedrag van € 85.380,- omdat de klager stelt dat dit geldbedrag (ook) aan hem toebehoort en het afkomstig is uit de legale opbrengsten van het bedrijf [naam 1] . Het betreft inkomen uit onder andere gokkasten.

Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft een schriftelijke reactie en een aanvullende schriftelijke reactie ingediend. Zij stelt zich ten aanzien van het primair ingediende klaagschrift op het standpunt dat het dient te worden afgewezen omdat de klager afstand heeft gedaan van het geldbedrag in zijn verhoor, en er daarom al geen beslag meer is. Subsidiair en voorts ten aanzien van de bedragen waarvan aanvullend teruggave is verzocht, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden.

Het oordeel van de rechtbankOmvang beklag – Rolex

Ter zitting heeft de advocaat verklaard dat het beklag ten aanzien van het Rolex-horloge wordt ingetrokken, omdat daarover reeds een beslissing tot teruggave (aan de broer van klager) is gegeven.
De rechtbank constateert dat het beklag niet langer ziet op het Rolex-horloge.
Omvang beklag – nader bedrag
Het klaagschrift ziet op “een donkerblauw geldkistje met daarin bankbiljetten van 21 x 500 euro, 10 x 200 euro, 17 x 100 euro en 174 x 50 euro (Totaal 22.900 euro)”. Dat kistje met geldbedrag is volgens het klaagschrift en blijkens het dossier in beslag genomen tijdens een doorzoeking van de woning aan de [adres 1] .
Bij brief van 3 juli 2023, met onderwerp ‘beklag 552a aanvullen’, heeft de advocaat geschreven het reeds ingediende klaagschrift aan te vullen “met een nader bedrag, nu een bespreking met cliënt daartoe aanleiding heeft gegeven.” Bij de brief is een “klaagschrift ex 552A SV” gevoegd, dat ziet op een bedrag groot € 85.380, inbeslaggenomen bij een doorzoeking op de [adres 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank moeten brief en bijlage van 3 juli 2023 beschouwd worden als een nieuw klaagschrift, met een nieuw moment van ontvangst door de rechtbank. Ze vormen geen aanvulling op het klaagschrift van 2 mei 2023. Dat klaagschrift ziet op een concreet genoemd (kistje en) geldbedrag, in beslag genomen op de [adres 1] . De gelden uit de brief en bijlage van 3 juli 2023, of andere gelden, worden daarin niet genoemd. Het geldbedrag uit het klaagschrift van 2 mei 2023 is nadrukkelijk een ander dan het aanvullend genoemde bedrag; het is in de verschillende coupures omschreven, heeft een andere (totale) waarde en is op een ander adres in beslag genomen. Er wordt in de stukken van 3 juli 2023 dan ook (alsnog) geklaagd met een betrekking tot een geldbedrag waarop het klaagschrift geen betrekking had.
Het standpunt van de advocaat ter zitting dat in het klaagschrift van 2 mei 2023 wordt geschreven van ‘de gelden’, zodat ook het aanvullende bedrag al in dit klaagschrift is genoemd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover niet al uit de bewoordingen “deze gelden” en “alle genoemde gelden” in bedoeld klaagschrift blijkt dat steeds wordt verwezen naar de concreet genoemde € 22.900,-, blijkt dat uit de strekking van het klaagschrift en het ontbreken van enig ander geldbedrag daarin.
De brief 3 juli 2023 met bijlage zal als separaat klaagschrift worden geregistreerd en op een andere zitting worden behandeld. Voor zover bedoeld is bij het onderhavige klaagschrift teruggave van het aanvullende bedrag te verzoeken, is klager in dat verzoek niet-ontvankelijk.
Ontvankelijkheid– tijdigheid
In artikel 552a, derde en vierde lid, Sv. is bepaald – voor zover hier van belang –:
3.
Het klaagschrift […] wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen […] ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
4.
Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift […] zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming […] ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming […]is geschied […].
In het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking van 4 februari 2020 (p. 5 071) worden klager en zijn broer [naam 2] als verdachten genoemd, wordt een verdenking tegen hen genoemd, en wordt de rechter-commissaris verzocht een doorzoeking ter inbeslagneming te doen in de woning [adres 1] .
Die doorzoeking heeft in de ochtend van 18 februari 2020 plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechter-commissaris in die woning het onderhavige geldkistje met geldbedrag in beslag genomen (Ontvangstbewijs, p. 5 079).
De zaak tegen klager is, zo blijkt uit het standpunt van de officier van justitie en is verder onbestreden, op 3 februari 2023 geseponeerd.
Over de vraag of het klaagschrift tijdig is ingediend overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt van de wet is dat het klaagschrift zo spoedig mogelijk wordt ingediend. Met een inbeslagneming van meer dan drie jaar geleden is de vraag of daarvan nog sprake is. Dat klemt temeer nu de advocaat ter zitting heeft verklaard dat haar voorganger eerder geen klaagschrift heeft ingediend, omdat dat – kort gezegd – nog niet mogelijk zou zijn. Daaruit volgt dat zowel inbeslagneming als rechtsmiddel eerder bekend waren; de eventueel onjuiste uitleg daarvan doet daaraan niet af en komt voor rekening van klager. Evenwel onderkent de rechtbank dat het indienen van een klaagschrift in een lopend onderzoek niet altijd even succesvol zal zijn; het belang van strafvordering, gelegen in het onderzoek, zal dikwijls worden tegengeworpen.
De rechtbank zal de tijdigheid dan ook beoordelen aan de hand van de twee andere criteria: binnen twee jaar na inbeslagneming of drie maanden na einde vervolging.
Binnen twee jaar na inbeslagneming
Namens klager is aangevoerd dat de doorzoeking geen daad van vervolging is. Desgevraagd hebben zij en de officier van justitie ter zitting geen andere handeling als daad van vervolging of ander concreet moment als aanvang van de vervolging kunnen aanwijzen. Wel duiden beiden het sepot van 3 februari 2023 als einde van de vervolging.
Ook als partijen daarover een nadrukkelijk ander standpunt innemen, blijft in een procedure als deze de juridische duiding van de feiten en omstandigheden voorbehouden aan de rechtbank.
In dit geval is de rechter-commissaris door de doorzoeking bij de zaak betrokken. Er is dan ook sprake van een daad van vervolging. Nu klager in de aanvraag van die doorzoeking als verdachte is genoemd is de aangevangen vervolging tegen hem gericht.
Een ander oordeel zou, nu van andere daden van vervolging niet blijkt, inhouden dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klaagschrift. Het klaagschrift is dan immers, zonder aanvang van vervolging, meer dan twee jaar na inbeslagneming ingediend. Dat iets minder dan een jaar na het verlopen van die tweejaarstermijn een sepotbeslissing wordt genomen, laat geen nieuwe termijn lopen.
Binnen drie maanden na einde vervolging
De vervolging is geëindigd door de sepotbeslissing van 3 februari 2023. Het klaagschrift is van 2 mei 2023. Het is tijdig ingediend.
Ontvankelijkheid – afstand.
Klager is onder meer op 20 februari 2020 als verdachte gehoord. Bij het verhoor was de (toenmalig) raadsman van verdachte, J. Verbeeke, aanwezig. In het proces-verbaal van dat verhoor is onder meer opgenomen (p. 5 045):
O: Wij hebben op zolder ook een blauw metalen geldkistje aangetroffen.
V: Van wie is dat geldkistje?
A: Weet ik niet, het is niet van mij.
V: Is dit niet jou geldkluis?
A:Nee.
V: Zou dit van [naam 3] kunnen zijn?
A: Geen idee, ik weet het echt niet.
V: Op het kistje zit een foto van baby. We laten de foto zien. Wie is dit?
A: Ik weet het niet. Ik zweer het. Uit de grond van mij hart.
O: Verdachte wordt emotioneel.
V: We zien dat je emotioneel wordt.
A: Ja, ik werk keihard. Het lijkt nu alsof iemand mij dit in de schoenen schuift ofzo. Maar ik zeg eerlijk ik weet nergens wat van. U moest eens weten hoe hard ik werk en dan dit.
V: Wat zit er in dit geldkistje?
A:Nee.
O: In dit geldkistje zat een stapel met geldbiljetten.
V: Van wie is dat geld?
A: Nooit gezien.
O: Wij hebben het geld geteld en er werdtotaal € 22.900,[vet cfm. origineel,Rb.
] aangetroffen in dat kistje. Dat is best wel veel geld om thuis te bewaren. Bij dit geld zitten 21 biljetten van € 500,- en 10 biljetten van € 100,-.
Het is algemeen bekend dat dit witwasindicatoren zijn.
V: Wordt er met zulke biljetten betaald in [naam 1]
A: Nee, ik weet echt niet van wie het is.
O: Aangezien het in de woning is aangetroffen waar jij medebewoner bent en op de plek waar jij slaapt is het als jou eigendom aangemerkt.
V: Je zegt dat het niet van jou is. Wil je afstand doen van deze goederen: de rolex en het geld?
A: Ja, het is niet van mij.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte afstand heeft gedaan van het geldbedrag.
De rechtbank stelt voorop dat een afstandsverklaring, wat daar verder ook van zij, op grond van artikel 116, tweede lid, in elk geval schriftelijk moet zijn gedaan. Dat de verklaring van klager in dit geval schriftelijk is vastgelegd is niet voldoende. Het betreft hier immers een schriftelijke vastlegging door opsporingsambtenaren. Klager heeft die niet ten minste door ondertekening tot zijn schriftelijke verklaring gemaakt. Hoewel klager van rechtsbijstand was voorzien toen hij verklaarde, de rest van de verklaring zijn afstand als het ware van onderbouwing voorziet en van onvrijwilligheid geen sprake lijkt, weegt dat onvoldoende zwaar om de eis van schriftelijkheid terzijde te kunnen schuiven.
Klagers verklaring afstand te doen staat dan ook niet aan ontvankelijkheid van het klaagschrift in de weg.
Inhoudelijke beoordeling
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Belang van strafvordering
In dit geval is de strafzaak geëindigd door een sepotbeslissing. Het belang van strafvordering is daardoor voor het grootste deel komen te ontbreken. De meeste gronden daarvoor hangen immers samen met onderzoek of de rechterlijke beslissing in een lopende straf- of ontnemingszaak. De resterende mogelijkheid, een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer, zal evenmin aan de orde zijn, aangezien bezit van een geldkistje met geld in beginsel niet in strijd met de wet of het algemeen belang is. Het is dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter, later oordelend over een dergelijke vordering, tot onttrekking zal komen.
Voor zover de officier van justitie zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het geld, in geval van teruggave, alsnog in beslag zal worden genomen vanwege een witwas-verdenking en dat het geld al in beslag is in het kader van een andere verdenking, begrijpt de rechtbank dat standpunt zo, dat het belang van strafvordering zich thans vanwege die andere verdenking tegen teruggave verzet.
De rechtbank gaat daaraan voorbij. De verdenking in de geseponeerde strafzaak zag reeds op witwassen – zo blijkt onder andere uit voormelde aanvraag doorzoeking en uit het aangehaalde verhoor van klager. Een nieuwe witwasverdenking met betrekking tot hetzelfde geld vraagt in het kader van een procedure als deze dan ook een degelijke onderbouwing, die ontbreekt. Verder heeft de officier van justitie niet kunnen toelichten op welk moment het beslag in de geseponeerde zaak van kleur zou zijn verschoten naar beslag in een andere strafzaak.
Het belang van strafvordering verzet zich dan ook niet tegen teruggave.
Teruggave
Nu het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzet, dient teruggave aan beslagene te worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Blijkens de Kennisgeving van inbeslagneming van het geld (p. 460) is klager als beslagene aangemerkt.
In dit geval doet zich echter de situatie voor dat, hoewel niet schriftelijk, de beslagene ten overstaan van opsporingsambtenaren, in het bijzijn van een advocaat, ondubbelzinnig en in niet mis te verstane bewoordingen heeft verklaard dat hij het geld nooit gezien heeft, dat hij niet weet van wie het is en dat het niet van hem is. De rechtbank verwijst naar het hiervoor aangehaalde deel van zijn verhoor van 20 februari 2020.
Kort gezegd geldt hetzelfde voor het geldkistje, waarin het geld zat.
Nu uit die eigen verklaring volgt dat verdachte niet de rechthebbende is, volgt daaruit eveneens dat een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. De wet stelt niet de eis dat die ander concreet bekend moet zijn. Onder meer de mogelijkheid van bewaring ten behoeve van een onbekende rechthebbende, zoals bedoeld in artt. 353, tweede lid onder c. en 116, vijfde lid, Sv., bevestigt dat.
Teruggave aan klager van geld of geldkistje is dan ook niet aan de orde. Het beklag moet ongegrond worden verklaard.

BeslissingDe rechtbank:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag voor zover dat bedoeld wordt te zien op de geldbedragen vermeld in de brief en het klaagschrift van 3 juli 2023;
- verstaat dat het klaagschrift van 3 juli 2023 als zodanig wordt geregistreerd en in behandeling wordt genomen;
- verklaart het beklag voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven te Den Haag door mr. G.H.M. Smelt, rechter, in tegenwoordigheid van B.J. van der Sterre, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2023.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.