ECLI:NL:RBDHA:2023:15625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.25745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag asielvergunning en beroep ongegrond in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1985, had op 18 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 18 november 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn vrees voor vervolging in Nigeria niet voldoende was meegewogen door de verweerder. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de vrees van eiser voor vervolging en gevangenschap in Nigeria niet als relevant element kon worden aangemerkt, omdat deze vrees gebaseerd was op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk vervolgd zou worden voor een strafbaar feit in Nigeria, en zijn verklaringen waren niet eenduidig genoeg om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, omdat hij nooit eerder een verblijfsvergunning in Nederland had gehad en zijn banden met Nigeria sterker waren dan die met Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25745
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1985, van Nigeriaanse nationaliteit,eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Procesverloop

Eiser heeft op 18 augustus 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw).
Verweerder heeft op 12 juli 2022 een voornemen uitgebracht, inhoudende dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel1 of regulier2 voor bepaalde tijd en eiser geen uitstel van vertrek3 krijgt om medische redenen.
Eiser heeft hiertegen op 2 augustus 2022 een zienswijze ingediend.
Hierop heeft verweerder bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) de aanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw
2 Artikel 14, eerste lid, onder e van de Vw jo artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
3 Artikel 64 van de Vw

Overwegingen

Heeft verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als Verdragsvluchteling4 mogen afwijzen?
1. Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder de afwijzing ontoereikend heeft gemotiveerd. Volgens eiser is zijn vrees voor gevangenschap in Nigeria ten onrechte niet als een relevant element aangemerkt. Hij is uit Nigeria gevlucht omdat hij betrokken is geweest bij een verkrachting van een minderjarige, zijn vriend hiervoor is opgepakt en hij gezocht wordt door de politie. Volgens eiser heeft verweerder vervolgens ten onrechte niet onderzocht of sprake is van gegronde vrees voor vervolging door de Nigeriaanse autoriteiten en gevangenschap.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de asielvergunning ten grondslag gelegd dat een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict niet tot bescherming op grond van het Verdrag leidt. Hierbij is verweerder uitgegaan van de geloofwaardigheid van de relevante elementen 1 (nationaliteit, identiteit en herkomst) en 2 (betrokkenheid bij verkrachting van een minderjarige in Nigeria). Verweerder ziet de vrees van eiser voor gevangenschap in Nigeria hierbij niet als een relevant element als bedoeld in de Werkinstructie 2014/10, omdat de vrees volgens verweerder ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis bij terugkeer naar Nigeria. Eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nigeria daadwerkelijk vervolgd gaat worden voor een strafbaar feit. De verklaringen van eiser zijn daarvoor onduidelijk en er zijn geen documenten ingebracht om dit te onderbouwen. En zelfs als hij wordt vervolgd, is niet gebleken dat sprake is van een dreigende bestraffing die onevenredig zwaar zal zijn of dat sprake is van discriminatoire vervolging. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat, alhoewel de vrees voor gevangenschap niet als relevant element is aangemerkt, deze vrees wel is beoordeeld op geloofwaardigheid.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. In paragraaf 3.1 van de Werkinstructie 2014/10 staat dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 EVRM.
In paragraaf 3.1 van de Werkinstructie is verder bepaald dat feiten en omstandigheden kunnen worden onderscheiden in twee categorieën:
 Gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling in kwestie.
 Daarnaast gelden als feiten en omstandigheden de gebeurtenissen die zich volgens de vreemdeling in het land van herkomst hebben voorgedaan. Deze gebeurtenissen zijn deels gebaseerd op de eigen waarneming van de vreemdeling, maar kunnen tevens gebaseerd zijn op wat de vreemdeling van derden heeft gehoord. Daarnaast kan het zijn dat de vreemdeling bepaalde gebeurtenissen met elkaar in verband brengt, ofwel een bepaalde oorzaak/gevolg relatie aanwijst die berust op zijn eigen veronderstellingen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrees van eiser voor vervolging en gevangenschap in Nigeria niet aan te merken als een relevant element. Dat eiser stelt dat de
4 Artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw jo. artikel 1A van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Geneve, 28 juli 1951 (hierna: het Verdrag)
vrees voor vervolging en gevangenschap al in Nigeria aanwezig is geweest en voor eiser de reden was om te vluchten, betekent niet dat sprake is van een gebeurtenis die zich in Nigeria heeft voorgedaan. Wat zich in Nigeria heeft voorgedaan, en tussen partijen niet in geschil is, is dat eiser betrokken is geweest bij een verkrachting van een minderjarige. Dat eiser hiervoor daadwerkelijk vervolgd en gedetineerd gaat worden, heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken. De verklaringen van eiser zijn daartoe niet eenduidig en verifieerbaar. Eiser heeft in het nader gehoor van 16 november 2021 verklaard (pagina 6) dat hij heeft meegedaan aan de verkrachting van een minderjarige, dat zijn vriend [naam] daarvoor is opgepakt en in de gevangenis zit. Voorts heeft eiser verklaard (pagina 8) dat hij na het incident naar een vriend is gevlucht, hij daar te horen kreeg dat de politie nog steeds op zoek was naar hem en dat zijn vriend nog vastzat. Ook heeft eiser verklaard (pagina 10) dat hij van zijn broer gehoord heeft dat de politie bij zijn familie thuis was en dat ze een schriftelijk bevel hadden om hem te arresteren. Ook heeft hij verklaard (pagina 12) dat hij zeker weet dat [naam] zijn naam heeft genoemd bij de politie, omdat de politie [naam] heeft opgehaald, het meisje [naam] heeft geïdentificeerd en zij samen naar de ouderlijke woning van eiser zijn gegaan, omdat hij heeft meegedaan. Omdat [naam] is afgevoerd, kan eiser niet inschatten wat hij allemaal verteld heeft. Uit deze verklaringen kan niet vastgesteld worden dat de naam van eiser door [naam] daadwerkelijk is genoemd in verband met een strafbaar feit en dat eiser daadwerkelijk door de politie wordt gezocht en vervolgd voor een strafbaar feit (waar volgens eiser een maximale gevangenisstraf van 21 jaar op staat). Eiser heeft ook geen onderbouwende documenten, zoals een arrestatiebevel, overgelegd. Eisers vrees voor vervolging en gevangenschap heeft verweerder dan als een toekomstige onzekere gebeurtenis mogen aanmerken. Zeker aangezien eiser heeft verklaard dat het feit zich meer dan tien jaar geleden heeft voorgedaan. Van de gestelde gegronde vrees voor vervolging en gevangenschap is niet gebleken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder vervolgens ook mogen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel als Verdragsvluchteling. Eisers vrees voor bestraffing wegens het plegen van een commuun delict leidt niet tot een dergelijke verblijfsvergunning5. Voorts is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een van de uitzonderingssituaties, te weten een discriminatoire vervolging of het ontbreken van rechtsbijstand en/of rechtsmiddelen in Nigeria.
Heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op grond van 3 EVRM mogen afwijzen?
7. Eiser stelt in dit verband dat hij bij gedwongen uitzetting en mogelijke detentie een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM door de slechte detentieomstandigheden in Nigeria en de discriminatoire behandeling van verkrachters van minderjarigen door medegevangenen. In de landeninformatie die verweerder aanhaalt, het Country Reports on Human Rights Practices van 12 april 2022, wordt bevestigd dat gevangenen slecht worden behandeld, dat er sprake is van overbevolking in de gevangenissen en dat er beperkte toegang is tot medische dienst. En dat eiser vervolgd en gedetineerd gaat worden, betreft een gegronde vrees. Verweerder heeft namelijk geloofwaardig geacht dat eiser heeft deelgenomen aan een verkrachting van een minderjarige in Nigeria. Bovendien heeft eiser aannemelijk gemaakt dat tegen hem een vervolging is of wordt ingesteld en op het gepleegde strafbare feit staat een maximale gevangenisstraf van 21 jaar.
5 Paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc)
8. Volgens verweerder staat allereerst niet vast dat eiser bij terugkeer naar Nigeria zal worden veroordeeld en in detentie terecht zal komen. Ten tweede heeft eiser geen onderbouwende documenten ingebracht waaruit blijkt dat sprake is van dermate slechte omstandigheden in detentie in Nigeria, aldus verweerder.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het niet aannemelijk mogen vinden dat eiser daadwerkelijk wordt vervolgd voor een strafbaar feit en dat hij wordt gedetineerd bij terugkeer in Nigeria. Zoals de rechtbank in overweging 5 uiteen heeft gezet, zijn de verklaringen van eiser daarvoor niet eenduidig en overtuigend genoeg. Uit deze verklaringen kan niet vastgesteld worden dat de naam van eiser door [naam] daadwerkelijk is genoemd in verband met een strafbaar feit en dat eiser daadwerkelijk door de politie wordt gezocht en vervolgd voor een strafbaar feit (waar volgens eiser een maximale gevangenisstraf van 21 jaar op staat). Eiser heeft ook geen onderbouwende documenten, zoals een arrestatiebevel, overgelegd. Van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM is dan niet gebleken. Verweerder heeft dan mogen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel wegens strijd met artikel 3 EVRM. Aan de stellingen van eiser over de slechte detentieomstandigheden en discriminatoire behandeling door medegevangenen komt de rechtbank dan niet meer toe. Een beoordeling daarvan kan immers niet leiden tot een ander oordeel.
Heeft verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden mogen afwijzen?
10. Eiser stelt dat hij op humanitaire gronden in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning. Hij heeft zich in Nederland aan de regels gehouden en hij heeft geen criminele antecedenten. Hij werkt voltijds en is druk met integreren.
11. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM (privéleven).
12. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Verweerder heeft hierbij mogen uitgaan van de omstandigheid dat eiser nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Dat eiser in afwachting van zijn procedure banden met Nederland is aangegaan, maakt nog niet dat deze banden sterker zijn dan zijn banden met Nigeria. Hij heeft een substantieel deel van zijn leven in Nigeria gewoond, hij spreekt de taal en zijn moeder woont daar nog. Van overige bijzondere, individuele omstandigheden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden is verder niet gebleken.
Heeft verweerder mogen afzien van het verlenen van uitstel van vertrek?
13. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft ingediend die zien op een uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande, slagen de beroepsgronden niet. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.