ECLI:NL:RBDHA:2023:15624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL 23.3367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandige arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van arbeid als zelfstandige. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft en in Italië de status van langdurig ingezetene geniet, afgewezen. Eiser heeft meerdere aanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige werkt. Hij heeft geen vennootschapsovereenkomst overgelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld welk winstpercentage hem toekomt en of zijn middelen van bestaan voldoende en duurzaam zijn. Eiser heeft wel bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij per maand € 2.000,- verdient, maar dit is onvoldoende om aan te tonen dat hij daadwerkelijk zelfstandig werkt. De rechtbank concludeert dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de verblijfsvergunning.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar, omdat eiser geen relevante stukken heeft overgelegd die zijn zelfstandigheid of de duurzaamheid van zijn inkomsten aantonen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris terecht is geweest. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3367

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] , [V-Nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 13 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft in Italië de status van langdurig ingezetene [1] en wil in Nederland arbeid als zelfstandige verrichten. Eiser heeft hiertoe al meerdere aanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen.
4. Op 14 april 2022 heeft eiser de huidige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van arbeid als zelfstandige. Eiser wil graag arbeid als zelfstandige verrichten bij zijn onderneming ‘ [naam] ’. Hij heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- uittreksel KvK [2] ;
  • ondernemingsplan;
  • stukken ten aanzien van de loonheffing;
  • jaarstukken tot en met 2020;
  • bankafschriften privé en zakelijk tot en met 2022;
  • facturen;
  • stukken ten aanzien van de omzetbelasting.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb [3] 2000. Eiser heeft zijn aanvraag niet met voldoende objectief verifieerbare stukken onderbouwd. Het door eiser overgelegde ondernemingsplan is niet gedegen en met objectief verifieerbare stukken onderbouwd. Daarbij is eiser in bezwaar niet ingegaan op de tegenstrijdigheden die in het primaire besluit met betrekking tot het ondernemingsplan zijn geconstateerd. Verder heeft eiser geen vennootschapsovereenkomst overgelegd. Hierdoor is het niet mogelijk om vast te stellen welk winstpercentage eiser toekomt. Er kan dus niet worden vastgesteld of eisers middelen van bestaan voldoende zijn en of ze duurzaam zijn. Ook heeft eiser, door het ontbreken van de vennootschapsovereenkomst, niet aangetoond dat hij werkzaamheden verricht als zelfstandige. Eisers beroep op het arrest Chakroun [4] kan niet slagen. Eiser heeft immers niet aangetoond dat hij werkzaam is als zelfstandige. Daarom wordt niet toegekomen aan de beoordeling of de middelen voldoende zijn.
Heeft eiser aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft?
6. In geschil is de vraag of eiser arbeid als zelfstandige verricht. Volgens verweerder is hiervan geen sprake. Eiser heeft nagelaten een vennootschapsovereenkomst over te leggen. Hierdoor is niet na te gaan of eiser werkzaamheden als zelfstandige verricht. Daardoor is het onmogelijk om vast te stellen welk winstpercentage eiser krijgt en dus of eisers middelen van bestaan voldoende en duurzaam zijn. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Ook is eiser in bezwaar niet ingegaan op de geconstateerde tegenstrijdigheden in het ondernemingsplan.
7. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hij wel degelijk beschikt over voldoende en duurzame middelen van bestaan. Eiser heeft daarbij gewezen op de overgelegde bankafschriften waaruit volgt dat hij per maand € 2.000,- verdiend.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de stelling van verweerder dat hij niet heeft aangetoond dat hij arbeid als zelfstandige verricht. Pas ter zitting heeft eiser verwezen naar hogere regelgeving, de Richtlijn, waaruit zou volgen dat eiser alleen hoeft aan te tonen dat hij voldoende inkomen verwerft. Eiser heeft hierbij niet gemotiveerd waarom de eis dat hij aantoont dat hij als zelfstandige werkt niet gesteld mag worden.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. Artikel 15 van de Richtlijn is onder andere geïmplementeerd in het Vb 2000. In artikel 3.30 van het Vb 2000 zijn de nationale voorwaarden neergelegd. Om als langdurig ingezetene in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ moet op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 aan drie voorwaarden worden voldaan. Eiser moet namelijk als (1) zelfstandige (2) voldoende inkomsten verwerven die ook nog (3) duurzaam zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit in lijn is met de Richtlijn waarin ook is opgenomen dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt om aan te tonen dat hij als zelfstandige over voldoende en duurzame middelen van bestaan beschikt. [5] De hiervoor benodigde stukken staan duidelijk vermeld in het aanvraagformulier en het toepasselijk beleid. [6] Ook staat daar vermeld aan welke vereisten deze stukken moeten voldoen.
10. Ten aanzien van de voorwaarde dat sprake dient te zijn van zelfstandige arbeid overweegt de rechtbank dat hierbij bepalend is dat de werkzaamheden zonder gezagsverhouding worden uitgeoefend. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser geen stukken heeft overgelegd waarmee wordt aangetoond dat eiser werkzaamheden zonder gezagsverhouding uitoefent. De rechtbank stelt ook vast dat eiser dit in beroep niet heeft bestreden. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij de vennootschapsovereenkomst niet heeft overgelegd omdat zijn vennoot geen rechtmatig verblijf heeft. Uit de wel door eiser overgelegde stukken, onder andere de bankafschriften, volgt niet dat eiser werkzaamheden als zelfstandige uitoefent. Hieruit volgt alleen wat de inkomsten van eiser zijn, maar niet hoe deze inkomsten worden verworven. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk arbeid als zelfstandige verricht. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij arbeid als zelfstandige verricht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of eisers inkomsten voldoende en duurzaam zijn. Er is immers niet aangetoond dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
11. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. Eiser heeft in bezwaar geen stukken overgelegd die de zelfstandigheid of duurzaamheid van zijn inkomsten aantonen. Daarom was aanstonds duidelijk dat het bezwaar van eiser op dat onderdeel geen kans van slagen had. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [7] en af mogen zien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
2.Kamer van Koophandel.
3.Vreemdelingenbesluit.
4.Het arrest van het Hof van 4 maart 2010, de zaak Chakroun, C-578/08, ECLI:EU:C:2010:117 (het arrest Chakroun).
5.Zie artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn.
6.Dit is nader uitgewerkt in hoofdstuk B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
7.Algemene wet bestuursrecht.