ECLI:NL:RBDHA:2023:15622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 22/1832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaken

Op 10 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een Braziliaanse verzoekster. Het verzoek was gerelateerd aan een bezwaarschrift tegen een besluit van de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had op 23 maart 2022 een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek op 8 december 2022 in, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is, aangezien de staatsecretaris het bezwaarschrift van de verzoekster op 16 november 2022 gegrond had verklaard. De voorzieningenrechter heeft de verzoekster erop gewezen dat bij intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening, het belangrijk is om expliciet gebruik te maken van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om te voorkomen dat men een proceskostenvergoeding misloopt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de staatsecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 837,-, en is er geen griffierecht geheven vanwege een verzoek om vrijstelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/01832

uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[verzoekster], [V-Nummer] , geboren op [geboortedatum] , van Braziliaanse nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

De voorzieningenrechter heeft op 23 maart 2022 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 23 februari 2022.
Op 8 december 2022 heeft verzoekster het verzoek ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft op 21 december 2022 op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft bij de intrekking van het verzoek verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding. [1] De voorzieningenrechter sluit het onderzoek en zal uitspraak doen buiten zitting. Het verzoek is kennelijk gegrond. [2]
Is het verzoek ingetrokken?
2. De voorzieningenrechter stelt het volgende vast. Verweerder heeft bij besluit van
16 november 2022 het bezwaarschrift van verzoekster gegrond verklaard. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 5 december 2022 bericht dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en dat zij om een proceskostenvergoeding verzoekt. Verzoekster heeft desgevraagd in haar e-mail van 8 december 2022 de inhoud van haar schrijven van 5 december 2022 herhaald. Ondanks dat in de berichten van 5 december 2022 en 8 december 2022 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet met zoveel woorden (gedeeltelijk) is ingetrokken, merkt de voorzieningenrechter deze berichten deze keer wel als een intrekking aan met een verzoek om vergoeding van de proceskosten ex artikel 8:75a jo. 8:84, vierde lid, van de Awb.
3. De voorzieningenrechter wijst verzoekers gemachtigde nog op het volgende. Indien – zoals in het onderhavige geval – niet nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van artikel 8:75a van de Awb (verzoek tot proceskostenveroordeling onder gelijktijdige intrekking van het beroep / verzoek) ligt de vraag aan de voorzieningenrechter voor of bij
het gehandhaafde verzoek om een voorlopige voorzieningsprake is van connexiteit met een bezwaar- of beroepschrift. In dat geval loopt rechtszoekende de kans een proceskostenvergoeding mis te lopen.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster het verzoek heeft ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het verzoek gemaakte aanspraak op proceskosten erkend. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft in de brief van 21 december 2022 de hoogte van de proceskostenvergoeding berekend op grond van het tarief van € 759,-. De rechtbank hanteert bij de berekening het op 1 januari 2023 gewijzigde forfaitaire tarief van € 837,-.
5. Vanwege een verzoek om vrijstelling griffierecht is geen griffierecht geheven.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2023
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de zaak tot een definitief einde is gekomen.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.verzoek als bedoeld in de artikelen 8:84, vijfde lid, en 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet
2.onder toepassing van de artikelen 8:83, derde lid, 8:84, vijfde lid, en 8:54 Awb en op grond van