In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1975, heeft op 16 november 2022 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na eerdere afwijzingen in 2015 en 2017. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, zonder het terugkeerrisico te beoordelen, wat door de rechtbank als onzorgvuldig wordt aangemerkt.
De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De staatssecretaris heeft de geloofsgroei van eiser als ongeloofwaardig bestempeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het risico van vervolging door toegedichte afvalligheid niet heeft beoordeeld, wat een motiveringsgebrek oplevert.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. De staatssecretaris wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, waarbij het terugkeerrisico alsnog moet worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming in asielzaken, vooral met betrekking tot de beoordeling van geloofsgroei en de risico's bij terugkeer naar het land van herkomst.