ECLI:NL:RBDHA:2023:15605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot geloofsgroei en terugkeerrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1975, heeft op 16 november 2022 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na eerdere afwijzingen in 2015 en 2017. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, zonder het terugkeerrisico te beoordelen, wat door de rechtbank als onzorgvuldig wordt aangemerkt.

De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De staatssecretaris heeft de geloofsgroei van eiser als ongeloofwaardig bestempeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het risico van vervolging door toegedichte afvalligheid niet heeft beoordeeld, wat een motiveringsgebrek oplevert.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. De staatssecretaris wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, waarbij het terugkeerrisico alsnog moet worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming in asielzaken, vooral met betrekking tot de beoordeling van geloofsgroei en de risico's bij terugkeer naar het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21854

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: S. Alberts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1975. Hij heeft op 16 november 2022 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door de gemachtigde. Ook is er een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft eerder, in 2015, een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft in een op 27 juli 2016 genomen afwijzende asielbeschikking geconcludeerd dat eisers gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is. Eiser heeft daarna in 2017 een herhaalde asielaanvraag gedaan, waarin hij heeft gesteld dat sprake is van geloofsgroei.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 2 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van de gestelde geloofsgroei geconcludeerd dat deze ongeloofwaardig is.
2.1.
Op 25 oktober 2022 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen en is de door eiser gestelde geloofsgroei opnieuw ongeloofwaardig geacht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt afwijzing van de herhaalde asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn herhaalde asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser erkent dat de vorige asielaanvraag terecht is afgewezen, omdat bij hem destijds geen sprake was van geloofsgroei in het Christendom. Sinds de vorige procedure heeft eiser veel meegemaakt. Zo ging zijn aanstaande huwelijk met zijn vriendin op het laatste moment niet door, wat voor emotionele pijn heeft gezorgd. Daarnaast kreeg eiser ook fysieke pijn doordat hij problemen kreeg aan zijn heupen. Door deze gebeurtenissen, waardoor hij is getest door God, heeft eiser een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt in zijn geloofsbeleving. Volgens eiser waren de beproevingen door God voor hem noodzakelijk om geloofsgroei door te maken.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Herkomst, identiteit en nationaliteit
2. Geloofsgroei
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat relevant element 1 geloofwaardig is. Relevant element 2 is ongeloofwaardig geacht. Volgens de staatssecretaris heeft eiser niet duidelijk gemaakt dat hij de gestelde geloofsgroei daadwerkelijk heeft doorgemaakt.
De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Oordeel van de rechtbank
Terugkeerrisico
7. Eiser voert aan dat in Iran bekend is dat hij zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof. Hij vreest voor de gevolgen van deze al dan niet toegedichte bekering als hij terug moet keren naar Iran. Eiser betoogt dat zowel het voornemen als het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek kent, nu de staatssecretaris ten onrechte het terugkeerrisico niet heeft beoordeeld. Eiser wijst in dat kader op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1]
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de ABRvS waarnaar eiser verwijst, volgt dat de staatssecretaris moet beoordelen of het aannemelijk is dat een vreemdeling door toegedichte afvalligheid of atheïsme bij terugkeer naar het land van herkomst het risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling in het geval een vreemdeling heeft verklaard dat hij zich op een manier heeft gedragen of geuit, die niet of niet geheel spoort met de officiële leer van de in het land van herkomst gangbare geloofsovertuiging. Dit moet de staatssecretaris ook doen als die vreemdeling heeft verklaard dat hij die gangbare geloofsovertuiging niet aanhangt. De staatssecretaris kan in dat geval dus niet volstaan met het standpunt dat hij het gestelde atheïsme niet geloofwaardig acht. Als hij het gestelde atheïsme ongeloofwaardig acht, betekent dit immers niet dat een vreemdeling zich niet op een manier kan hebben geuit of gedragen die de negatieve belangstelling wekt van een actor van vervolging omdat die die vreemdeling afvalligheid of atheïsme toedicht (artikel 10, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn). De bestuursrechter zal het verrichte onderzoek en de motivering van de staatssecretaris in het besluit op een asielaanvraag van een vreemdeling die stelt dat hij een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling door zijn (toegedichte) atheïsme effectief moeten toetsen.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in dit geval de door eiser gestelde toegedichte afvalligheid of atheïsme bij terugkeer naar Iran niet heeft beoordeeld.
De staatssecretaris heeft dat ook als zodanig erkend in zijn verweerschrift van 28 september 2023 en ook aangegeven dat het beroep in die zin gegrond is, maar heeft verzocht de rechtsgevolgen in stand te laten. In dat verweerschrift is met het oog daarop alsnog een beoordeling van het terugkeerrisico gemaakt. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 3 oktober 2023 nog een aanvullend verweerschrift ingediend, waarbij het terugkeerrisico nogmaals is beoordeeld aan de hand van het recentelijk nieuw verschenen Algemeen Ambtsbericht Iran van 29 september 2023.
Door het late moment waarop dit aanvullende verweer is ingediend, zijn zowel de rechtbank als de gemachtigde van eiser niet goed in staat geweest om voorafgaand aan de zitting van het aanvullende verweer kennis te nemen. Ter zitting is met partijen over deze gang van zaken gesproken. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft vermeld dat volgens haar in deze zaak sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar dat zij hierin geen aanleiding ziet voor intrekking van het bestreden besluit.
9. De rechtbank overweegt dat eiser al in zijn zienswijze van 24 april 2023 erop heeft gewezen dat de staatssecretaris in het voornemen geen beoordeling heeft gemaakt van de risico’s die eiser wegens bekering en/of toegedichte afvalligheid loopt indien hij moet terugkeren naar het land van herkomst. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit niet gereageerd op dit punt uit de zienswijze. Hoewel in het eerste verweerschrift wordt erkend dat dit een motiveringsgebrek oplevert, is vervolgens getracht dit gebrek op te lossen door een alsnog gegeven motivering in twee afzonderlijke verweerschriften die beide zeer kort voor de zitting zijn ingediend. Eiser heeft niet de tijd gehad om zich gedegen inhoudelijk op het aanvullende verweer en de aanvullende motivering op het besluit van 3 oktober 2023 kunnen reageren en aangevoerd dat de besluitvorming in de procedure onzorgvuldig is door de gang van zaken.
10. De rechtbank is met eiser van oordeel dat door deze gang van zaken de besluitvorming niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, mede gelet op de taak van de staatssecretaris om besluiten zorgvuldig te motiveren en de plicht die op hem rust om aan eiser hoor en wederhoor te bieden, niet in stand kan blijven. De beroepsgrond slaagt.
11. Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank ziet, gelet op de aard en inhoud van de geconstateerde gebreken in de totstandkoming en de motivering van de besluitvorming, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
De staatssecretaris dient een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij het terugkeerrisico alsnog moet worden beoordeeld.
12. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd hoeft nu niet te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond.
14. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 25 juli 2023;
  • draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93.