ECLI:NL:RBDHA:2023:15597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23/197 en AWB 23/198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van mvv-vereiste en relatie met referent

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, van Ghanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend om verblijf als familie- of gezinslid bij haar partner, referent, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, waaronder het inburgeringsvereiste en de vereiste van een duurzame en exclusieve relatie met referent.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank wijst erop dat de overgelegde documenten, zoals foto’s en Whatsapp-berichten, niet voldoende zijn om de kwaliteit van de relatie aan te tonen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, aangezien zij niet voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 juli 2023 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 23/197 (beroep)
AWB 23/198 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 juli 2023 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (hierna: referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 16 december 2021 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 oktober 2022 [1] is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat verweerder eiseres niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
1.3.
Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Op 6 januari 2023 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen. Ook heeft eiseres een voorlopige voorziening ingediend die ertoe strekt haar uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam tolk] als tolk in de Engelse taal, referent en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, is de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en evenmin op grond van artikel 8 van het EVRM [2] in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Eiseres heeft volgens verweerder namelijk niet aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referent. Ook valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd die reden zijn om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Bovendien voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, aangezien zij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en niet heeft aangetoond dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent. Ook is geen reden om op grond van bijzondere omstandigheden van de beleidsregels af te wijken of maken internationale verplichtingen, een wezenlijk Nederlands belang of humanitaire redenen dat verweerder de aanvraag moet inwilligen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Namens eiseres is op 28 juni 2021 een aanvraag voor een mvv gedaan met als verblijfsdoel ‘studie’ door de Universiteit van Tilburg. Op 1 juli 2021 is aan eiseres de gevraagde mvv verleend. Vervolgens is eiseres op 22 augustus 2021 Nederland ingereisd. Op 9 november 2021 heeft de Universiteit Tilburg laten weten dat eiseres haar aanmelding voor de opleiding heeft ingetrokken vanaf 30 augustus 2021. Eiseres heeft het verblijfsdocument nooit opgehaald.
4.2.
Op 9 september 2021 is namens eiseres een aanvraag ingediend waarmee zij verblijf beoogt bij referent, die de Nederlandse nationaliteit bezit. Deze aanvraag ligt nu ter beoordeling bij de rechtbank.
Heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.82 van het Vb [3] ?
5. Eiseres voert aan dat zij op grond van artikel 3.82 van het Vb vrijgesteld zou moeten worden van het inburgeringsvereiste en het mvv-vereiste omdat zij binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Verweerder stelt namelijk ten onrechte dat aan eiseres geen verblijfsvergunning is verstrekt omdat zij is afgemeld voor de studie. Het betreft dus een nieuwe aanvraag en geen eerste aanvraag.
6. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het verlenen van een mvv niet gelijkstaat aan het verlenen van een verblijfsvergunning. Dit volgt uit artikel 14, tweede lid, van de Vw [4] , waarin staat dat aan de houder van een geldige mvv binnen twee weken nadat zij zich heeft aangemeld ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend. Niet in geschil is dat eiseres zich niet heeft aangemeld om de verblijfsvergunning in ontvangst te nemen. Toen eiseres in Nederland is aangekomen, kwam verweerder erachter dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning omdat zij is afgemeld voor de studie. De verblijfsvergunning is dus nooit aan haar verleend. Eiseres heeft daarom nooit rechtmatig verblijf gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw, zoals wel is vereist om op grond van artikel 3.82 van het Vb te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zij kan daarom niet binnen een redelijke termijn een nieuwe aanvraag hebben ingediend. Om deze reden is artikel 3.82 van het Vb niet van toepassing en heeft verweerder kunnen concluderen dat eiseres niet op deze grond kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM?
7. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat zij geen duurzame en exclusieve relatie zou hebben met referent. Verweerder heeft het beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM niet op de juiste wijze beoordeeld, nu eiseres en referent voldoende stukken hebben overgelegd om hun relatie te onderbouwen. Ook hecht verweerder ten onrechte veel waarde aan het feit dat referent (nog) niet aan de SVB [5] heeft gemeld dat hij samenwoont met zijn partner. Op de hoorzitting heeft referent gemeld dat het vanwege de huidige verblijfsstatus van eiseres onduidelijk is of hij dit moet melden en dat daarom nog niet heeft gedaan. Voornoemde uitleg wordt ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling. Ook is eiseres van oordeel dat er geen juiste belangenafweging plaats heeft gevonden in het kader van artikel 8 van het EVRM. Zwaar zou moeten wegen dat eiseres en referent al langere tijd een duurzame en exclusieve relatie hebben.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen vaststellen dat eiseres niet op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres te weinig stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie. Vooropgesteld wordt dat de kwaliteit van de relatie niet ter toetsing staat. Toch mag van een liefdesrelatie worden verwacht dat die een zekere intensiteit heeft die verder gaat dan slechts een vriendschappelijke relatie. Uit de overgelegde foto’s, Whatsappgesprekken en de overboeking blijkt niet dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De stukken zijn slechts momentopnamen die niet veel zeggen over de duur van en de invulling die wordt gegeven aan de relatie. Hoewel uit de Whatsappgesprekken naar voren komt dat eiseres en referent samenwonen, volgt uit die gesprekken niet dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Uit de overgelegde Whatsappgesprekken blijkt namelijk dat sprake is van slechts oppervlakkig contact. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder op grond van het voorgaande stellen dat de duurzame en exclusieve relatie onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft eiseres daarom terecht niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder l van het Vb.
Heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule?
9. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de uitgebreide motivering van eiseres en referent van het beroep op de hardheidsclausule tijdens de hoorzitting. Daarnaast voldoet eiseres aan alle andere materiële voorwaarden voor toelating en heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of het, gelet op de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval, onevenredig bezwarend zou zijn om een mvv van eiseres te verlangen. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 29 maart 2019. [7] Verweerder had over moeten gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag met vrijstelling van het mvv-vereiste.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet in aanmerking kom voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Uit paragraaf B1/4.1 van de Vc [8] volgt dat verweerder de hardheidsclausule in ieder geval toepast als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent, waardoor verweerder ook heeft mogen aannemen dat er geen familieleven is tussen eiseres en referent. Hierdoor voldoet eiseres dus niet aan alle voorwaarden van de verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarom mogen vaststellen dat de hardheidsclausule geen aanleiding vormt om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het mvv-vereiste aan eiseres mocht tegenwerpen en de aanvraag voor de verblijfsvergunning heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
12. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 23/197:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 23/198:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer: AMS 22/153.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Sociale Verzekeringsbank.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.