ECLI:NL:RBDHA:2023:15546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Duitsland, maar Frankrijk heeft een verzoek om terugname aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat Frankrijk niet verantwoordelijk is en dat er een risico bestaat op schending van zijn rechten als homoseksueel, niet voldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest bij overdracht aan Frankrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat het beschermingsbeleid in Frankrijk fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [v-nummer],
hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris uit had moeten zoeken of Italië, Duitsland of Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris had volgens eiser moeten nagaan of er een beslissing is genomen op de eerdere asielaanvraag die eiser in Italië heeft gedaan maar niet heeft afgewacht. Daarbij is volgens eiser niet relevant dat Frankrijk de claim heeft gehonoreerd.
5.2.
Voorts stelt eiser dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van
het interstatelijk vertrouwensbeginsel nu eiser homoseksueel is en zich dus, gezien het in Frankrijk hoge aantal Afrikanen dat homoseksualiteit niet accepteert, niet kan uiten. Verder kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan nu Frankrijk gelet op het gebrek aan opvang niet voldoet aan internationale verplichtingen.
6. De rechtbank oordeelt als volgt
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in het argument dat Frankrijk niet verantwoordelijk is voor de afhandeling van zijn asielverzoek. Frankrijk heeft eerder een asielverzoek van eiser afgewezen en voldoet als verantwoordelijke lidstaat met het claimakkoord aan de uit artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening volgende verplichting om eiser terug te nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat de omstandigheid dat eiser eerder in Italië (2017) en in Duitsland (2018) heeft verbleven en daar asielverzoeken heeft ingediend, er niet aan in de weg staat dat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is.
6.2.
Aangaande het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest [2] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Frankrijk op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
6.3.
Hoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Voor zover eiser meent dat er geen opvang voor hem zal zijn, dient hij hierover - als dat inderdaad zo blijkt te zijn - te klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris. De beschikking is op dit punt afdoende gemotiveerd en er rust geen verplichting op de staatssecretaris om artikel 17 van de Dublinverordeningen toe te passen.
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet in het argument dat – gezien de homoseksuele geaardheid en daaruit volgende kwetsbaarheid van eiser – de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft hoe hier rekening mee is gehouden. Onder verwijzing naar r.o. 6.2 oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. De stelling dat eiser zich niet kan uiten omdat er in Frankrijk veel Afrikanen leven die zijn geaardheid niet accepteren is te algemeen en niet onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.

Conclusie

7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.