ECLI:NL:RBDHA:2023:15510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/647718 / FA RK 23-3543, C/09/653961 / FA RK 23-6807, C/09/653971 / FA RK 23-6812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onrustige situatie na het overlijden van hun vader en de verstoorde relatie met hun moeder. De tantes vaderszijde van de kinderen hebben verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en om hen als voogden aan te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dit verzoek ondersteund, waarbij werd benadrukt dat de kinderen sinds het overlijden van hun vader bij hun tantes wonen en geen contact willen met hun moeder. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, omdat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De rechtbank heeft de tantes benoemd tot voogd over respectievelijk [minderjarige01] en [minderjarige02]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de tantes zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zaaknummers: C/09/647718 / FA RK 23-3543
C/09/653961 / FA RK 23-6807
C/09/653971 / FA RK 23-6812
Datum uitspraak: 10 oktober 2023

Beschikking van de rechtbank over ouderlijk gezag en voogdij

in de zaak van:

[naam01] ,de tante vaderszijde, tevens pleegmoeder van [minderjarige01] ,wonende te [woonplaats01] ,

en

[naam02] ,de tante vaderszijde, tevens pleegmoeder van [minderjarige02] ,wonende te [woonplaats01] ,

gezamenlijk bijgestaan door advocaat mr. D. Abd Radou te Den Haag,
en in de zaken van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam03] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door advocaten mr. A. Koopman-van Vliet en mr. Y. Sijberden te Breda,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, locatie Den Haag,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De rechtbank merkt voornoemde tantes vaderszijde ook aan als belanghebbenden in de zaken van de Raad.

Het verloop van de procedure

Bij beschikking van 17 februari 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank, met zaaknummer C/09/632534 / JE RK 22-1497, is – voor zover hier relevant – de bijzondere curator mr. [naam04] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder en is de Raad verzocht de adviseren op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op 10 mei 2023 heeft de rechtbank een verweerschrift in voornoemde procedure ontvangen van de moeder.
Op 12 mei 2023 heeft in voornoemde procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Op 17 mei 2023 heeft de rechtbank het verzoekschrift met bijlagen van de tantes vaderszijde ontvangen en geregistreerd met zaaknummer C/09/647718 / FA RK 23-3543.
Op 7 september 2023 heeft de rechtbank de verzoekschriften met bijlagen, waaronder de rapporten van 5 september 2023, van de Raad ontvangen en geregistreerd met zaaknummers C/09/653961 / FA RK 23-6807 en C/09/653971 / FA RK 23-6812.
Op 21 september 2023 heeft de rechtbank het verweerschrift met producties van de moeder ontvangen.
Op 26 september 2023 heeft de rechtbank de verzoeken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de tantes vaderszijde met hun advocaat;
  • [naam06] namens de Raad;
  • de moeder met haar advocaten, via een videoverbinding;
  • [naam07] en [naam08] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige01] en [minderjarige02] zijn op 17 februari 2023 gehoord. Op 26 september 2023 zijn zij in de gelegenheid gesteld nogmaals te worden gehoord, maar zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Na de zitting heeft de rechtbank op 26 september 2023 een brief van de advocaat van de moeder ontvangen, met als bijlage een brief van de moeder gericht aan haar kinderen.

De feiten

  • De vader van [minderjarige01] en [minderjarige02] ,
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
  • [minderjarige01] en [minderjarige02] wonen ieder bij een tante vaderszijde.
  • Bij beschikking van 17 februari 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd tot 3 maart 2024.

De verzoeken

De tantes vaderszijde verzoeken het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en tante [naam01] te benoemen tot voogd over [minderjarige01] en tante [naam02] tot voogd over [minderjarige02] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en tante [naam01] te benoemen tot voogd over [minderjarige01] en tante [naam02] te benoemen tot voogd over [minderjarige02] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De tantes vaderszijde vinden dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat dit [minderjarige01] en [minderjarige02] de rust en duidelijkheid zal geven dat ze bij de tantes opgroeien. Dat de moeder betrokken moet worden bij beslissingen leidt tot spanning en onzekerheid bij de kinderen, evenals de procedures bij de rechtbank. Beide kinderen laten zeer veel weerstand tegen de moeder zien en willen geen contact met haar. In de visie van de tantes zijn zij de aangewezen personen om de belangrijke beslissingen over de kinderen te nemen, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse verzorging en opvoeding. [minderjarige01] en [minderjarige02] willen ook graag dat de beslissingen worden genomen door de tante bij wie zij wonen. Bovendien gaat de besluitvorming dan snel. De tantes zijn bereid de voogdij te aanvaarden. Zij zullen dan de ondersteuning van pleegzorg blijven accepteren en eventueel contactherstel tussen de kinderen en de moeder in de toekomst niet in de weg staan.
De Raad is van mening dat de juridische situatie overeengebracht moet worden met de feitelijke situatie. De feitelijke situatie is zo dat de kinderen sinds het overlijden van hun vader bij hun tantes wonen en geen contact hebben noch willen met de moeder. De moeder kan zodoende feitelijk geen invulling geven aan de rol van ouder met gezag. Het is daarbij geen reële verwachting dat [minderjarige01] en [minderjarige02] bij de moeder zullen wonen. Hun weerstand tegen contact met de moeder is zo groot dat enige vorm van contactherstel tot op heden geheel onmogelijk is gebleken. De aanvaardbare termijn is verstreken. In het belang van de kinderen vindt de Raad dat de voogdij moet worden belegd bij de tante bij wie [minderjarige01] respectievelijk [minderjarige02] opgroeit. De Raad is overtuigd dat de tantes de belangen van de kinderen voorop stellen en in staat zijn de voogdij behoorlijk uit te oefenen. Zij zullen ondersteund blijven door pleegzorgmedewerkers, die het contactherstel met de moeder kunnen begeleiden zodra de kinderen daarvoor open staan.
De moeder is het oneens met het verzoek om haar gezag te beëindigen. Geenszins is namelijk gebleken dat zij niet in staat is om binnen aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Dit komt omdat niet is geïnvesteerd in contactherstel, waardoor de moeder in wezen geen kans heeft gehad om de verantwoordelijkheid te dragen. Het tijdsverloop is niet aan haar te wijten, maar aan falende hulpverlening. In dat licht moet de aanvaardbare termijn van de kinderen worden bezien en opgerekt. Bovendien heeft de moeder altijd haar medewerking verleend en berust zij in de situatie dat de kinderen nu bij de tantes vaderszijde wonen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat zij de beslissingen over de kinderen in de toekomst niet op dezelfde wijze als de afgelopen jaren, te weten op afstand, zou kunnen uitoefenen. Beëindiging van het gezag zou dan ook een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) opleveren, te meer nu het Europese Hof (EHRM) van oordeel is dat ouderlijk gezag slechts kan worden beëindigd als voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Daarvan is geen sprake.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het ouderlijk gezag wel moet worden beëindigd, verzoekt de moeder zelfstandig om de gecertificeerde instelling met de voogdij te belasten, als neutrale derde partij, in plaats van de tantes vaderszijde. Beëindiging van het gezag van de moeder brengt namelijk geen verandering in de verstoorde verstandhouding tussen haar en de tantes. Dit zal juist tot gevolg hebben dat de moeder nog minder betrokken wordt en de weerstand van de kinderen niet zal verminderen. De kans op contactherstel is dan nihil, wat niet in het belang van de kinderen is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, omdat dit zal zorgen voor stabiliteit en rust voor de kinderen. Het is wel belangrijk dat een derde partij betrokken blijft, zoals pleegzorg, om het contact tussen de moeder en de kinderen te begeleiden zodra daar ruimte voor ontstaat. Pogingen tot contactherstel zijn in het kader van de ondertoezichtstelling gestaakt vanwege de grote weerstand van de kinderen daartegen, maar het is wel van belang voor hun (identiteits-) ontwikkeling dat de mogelijkheid tot contactherstel blijft bestaan. Het normaliseren van de opvoedsituatie bij de tantes, door het beëindigen van het gezag van de moeder, kan eraan bijdragen dat de kinderen daar na verloop van tijd meer voor open staan.

De beoordeling van de rechtbank

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of indien (b.) de ouder het gezag misbruikt.
Op grond van artikel 1:267, eerste lid, BW kan beëindiging van het ouderlijk gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Alleen indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat is tevens degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (de pleegouder) bevoegd tot het doen van het verzoek tot beëindiging van het gezag. Daarom zijn de tantes volgens het systeem van de wet niet-ontvankelijk in hun verzoek en gaat de rechtbank over tot de beoordeling van de verzoeken van de Raad.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[minderjarige01] en [minderjarige02] worden – onbetwist – ernstig in hun ontwikkeling bedreigd door zeer ingrijpende gebeurtenissen rondom het overlijden van hun vader, door toedoen van een oom van moederszijde, en de onrustige periode daarna. Dat zal een blijvende impact hebben op hun leven. Daarbij is de relatie tussen de kinderen en de moeder ernstig verstoord geraakt. [minderjarige01] en [minderjarige02] staan niet open voor enige vorm van contact met de moeder en hebben haar al ruim twee jaar niet gezien of gesproken. Na het overlijden van de vader is aan de kinderen een alternatieve en stabiele thuissituatie geboden binnen de familie. Zij wonen inmiddels bijna twee jaar ieder bij een tante van vaderzijde, waar zij het fijn hebben. Het is niet aan de orde dat [minderjarige01] of [minderjarige02] bij de moeder zal gaan wonen. Feitelijk is de moeder dus niet verantwoordelijk voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen en zal zij dit ook niet op zich (kunnen) nemen binnen afzienbare tijd. Anders dan het standpunt van de moeder leidt dit naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het argument van de moeder dat de aanvaardbare termijn in dit geval niet is verstreken. Het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen over waar hij zal opgroeien, zonder verdergaande ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. De duur en invulling van de uithuisplaatsing is daarbij relevant, maar niet bepalend. Wat voor [minderjarige01] en [minderjarige02] een aanvaardbare termijn is, moet worden bepaald aan de hand van de feiten en omstandigheden die van invloed zijn op hun ontwikkeling. In dat verband is naar het oordeel van de rechtbank van zwaarwegend belang, in aanvulling op wat hiervoor al is overwogen, dat sprake is van diepgeworteld wantrouwen van de kinderen in de moeder. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn stellig in hun overtuiging dat zij geen contact met haar willen. Zij hebben een leeftijd waarop zij in staat worden geacht een eigen mening te vormen die serieus moet worden genomen. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de authenticiteit van die mening. Daarentegen lijkt de moeder haar aandeel in het ontstaan van spanning en onrust bij de kinderen te miskennen. Daarnaast kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de standvastigheid van de kinderen niet enkel het gevolg is van de gebeurtenissen rondom het overlijden van de vader. Ook van de periode daarvoor hebben zij een andere beleving van hun contact met de moeder en de situatie waarin zij opgroeiden dan de moeder presenteert. Hoewel de wisselingen van jeugdbeschermers niet bevorderlijk zijn geweest voor de samenwerking, wat de gecertificeerde instelling erkent, is de rechtbank er niet van overtuigd dat het uitblijven van contactherstel daaraan te wijten is. Dat er geen ruimte is geweest voor contactherstel is verklaarbaar door de weerstand van de kinderen daartegen en de nodige aandacht voor hun rouwverwerkingsproces. Dit leidt ook niet tot de overtuiging dat de aanvaardbare termijn zou moeten worden “opgerekt”. Integendeel, de opstelling van de kinderen en alles wat zij de afgelopen jaren hebben meegemaakt leidt ertoe dat hun aanvaardbare termijn om in onzekerheid te verkeren over waar zij zullen opgroeien is verstreken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke gronden voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder. De rechtbank heeft daarbij een discretionaire bevoegdheid die tevens wordt ingekleurd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarop de moeder een beroep doet.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het privé- en gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als het kind waarover het gezag wordt uitgeoefend. Artikel 8 EVRM vereist onder meer dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat de inmenging van de maatregel in het privé- en gezinsleven noodzakelijk moet zijn, dat een lichtere maatregel verkozen moet worden boven een zwaardere als daarmee hetzelfde doel kan worden bereikt (subsidiariteitsbeginsel) en dat de inmenging die het gevolg is van de maatregel in redelijke verhouding moet staan tot het doel dat daarmee wordt nagestreefd (proportionaliteitsbeginsel).
In dat licht oordeelt de rechtbank dat de belangen van [minderjarige01] en [minderjarige02] bij continuïteit, duidelijkheid en rust over hun opvoedsituatie zwaarder wegen dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden. Dat de moeder zou berusten in het feit dat de kinderen bij de tantes opgroeien en zij gezagsbeslissingen op afstand niet belemmert, maakt dat niet anders. Beëindiging van het gezag zal bijdragen aan duidelijkheid over het toekomstperspectief van de kinderen, omdat de juridische situatie verandert en daarmee – vanuit het perspectief van [minderjarige01] en [minderjarige02] bezien – praktische zaken die de dagelijkse zorg betreffen niet meer bij de moeder liggen. Omdat er geen contact is tussen de moeder en de kinderen en ook niet tussen de moeder en de tantes, kan de moeder het gezag feitelijk niet invullen en uitoefenen. Buiten het kader van de kinderbescherming is er dus geen lichtere maatregel voorhanden. Uit het systeem van de wet volgt daarom ook dat als thuisplaatsing niet meer aan de orde is, de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer geëigend zijn. Die maatregelen zijn tijdelijk en erop gericht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer bij de ouder met gezag te leggen. Bovendien wordt de herhaaldelijke confrontatie met juridische procedures daarover niet in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] geacht. Het belang van de moeder om haar gezag te behouden is meer een emotioneel belang, vanuit de vrees om het contact met haar kinderen voorgoed te verliezen. Dat is een invoelbaar, maar geen gewichtig belang voor behoud van haar gezagspositie. Het argument dat voortzetting van de familieband – de rechtbank begrijpt dat daarmee wordt bedoeld het behoud van ouderlijk gezag – niet schadelijk zou zijn voor de kinderen is niet overtuigend. Zoals reeds overwogen hebben [minderjarige01] en [minderjarige02] er aantoonbaar last van dat de moeder het gezag over hen draagt en dat belemmert hun kwetsbare ontwikkeling. In die zin draagt het ouderlijk gezag van de moeder juist in belangrijke mate bij aan de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van het gezag een noodzakelijke en gerechtvaardigde inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, van de moeder en de kinderen.
De rechtbank zal de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige01] en [minderjarige02] daarom toewijzen.
Omdat die beslissing ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige01] en [minderjarige02] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het derde lid van artikel 1:275 BW volgt dat de rechtbank bij voorkeur degene(n) die het kind waarover het gezag is beëindigd ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed (de pleegouder) benoemt tot voogd, als de pleegouder dat verzoekt. De wetgever heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat het de voorkeur heeft de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming te brengen, tenzij de pleegouder daartoe niet geschikt is of de belangen van het kind zich daartegen verzetten. Dat is het meest praktisch en duidelijk voor de kinderen, omdat belangrijke beslissingen snel kunnen worden genomen door degene die de verantwoordelijkheid voor de opvoeding, het welzijn en de veiligheid van het kind draagt. In het geval van [minderjarige01] en [minderjarige02] ligt die verantwoordelijkheid al geruime tijd bij de tantes. Niet in geschil is dat [minderjarige01] en [minderjarige02] het fijn hebben bij de tantes en dat de tantes in staat zijn de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De reden dat de moeder verzoekt niet de tantes maar de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen is erin gelegen dat haar verhouding met de tantes ook zeer complex en niet goed is. Zij vreest dan niet meer betrokken te worden en haar band met de kinderen nooit meer te kunnen herstellen. Zoals reeds overwogen houdt de beëindiging van het gezag echter niet in dat er – in de toekomst – geen contact kan zijn. De moeder zal immers altijd de moeder van [minderjarige01] en [minderjarige02] blijven. Met beëindiging van het gezag verliezen de moeder én de kinderen niet hun recht op contact en informatie. Niettemin is het tempo van [minderjarige01] en [minderjarige02] daarbij leidend. De rechtbank is, evenals de Raad, ervan overtuigd dat de tantes in staat zijn dat voor ogen te houden. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit, zoals toegezegd, dat de tantes en de kinderen gesteund blijven door professionals zoals pleegzorgmedewerkers en hen, als neutrale derde, betrekken als [minderjarige01] of [minderjarige02] open staan voor contact met de moeder. Zoals door de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, ontstaat die ruimte wellicht eerder als de opvoedsituatie normaliseert. De nadrukkelijke wens van [minderjarige01] en [minderjarige02] dat de tante bij wie zij wonen de voogdij krijgt onderstreept dat. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank zal de rechtbank de tantes benoemen tot voogd over respectievelijk [minderjarige01] en [minderjarige02] . De tantes hebben zich ieder schriftelijk en mondeling bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van:
-
[naam03], geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,

benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige [minderjarige01] :

-
[naam01], geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,

benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige [minderjarige02] :

-
[naam02], geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
verklaart de tantes vaderszijde niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Deze beschikking is op 10 oktober 2023 gegeven door mr. J. Visser, kinderrechter,
in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.