ECLI:NL:RBDHA:2023:15504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
09/146859-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens aanranding en bedreiging van meerdere slachtoffers

Op 16 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder aanranding en bedreiging. De verdachte heeft in de periode van 13 tot 15 juni 2023 in Delft vier verschillende slachtoffers bedreigd en aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2023 [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd door te schreeuwen dat hij haar moeder zou doden. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] bedreigd met soortgelijke woorden. Op 13 juni 2023 heeft hij [slachtoffer 3] aangerand door haar van achteren stevig vast te pakken en haar te dwingen tot ontuchtige handelingen. Op 14 juni 2023 heeft hij [slachtoffer 4] in een lift aangerand. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en voldoende steun gevonden in ander bewijs, zoals camerabeelden en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750 toegewezen aan [slachtoffer 3] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/146859-23
Datum uitspraak: 16 oktober 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.B. Epozdemir naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 juni 2023 te Delft
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door:
- [slachtoffer 1] (schreeuwend) dreigend de woorden toe te voegen "vanavond
maak ik je moeder dood, ga naar binnen! Ik maak jou ook dood!", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- met zijn, verdachte's, voertuig (met hoge snelheid) in de richting van [slachtoffer 1]
te rijden en/of
- scheldend en met gebalde vuisten op [slachtoffer 1] af te lopen en/of een
aansteker tegen het lichaam, althans in de richting, van [slachtoffer 1] te gooien;
2
hij op of omstreeks 15 juni 2023 te Delft
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door [slachtoffer 2] (schreeuwend) dreigend de woorden toe te
voegen "je moet oppassen, ik ga je wel vinden, ik ga je doodmaken", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) of omstreeks 13 juni 2023 te Delft, [slachtoffer 3] ,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door:
achter [slachtoffer 3] aan te lopen en/of haar (onverhoeds) (van achter) stevig
vast te pakken en naar zich toe te trekken,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten het (meermalen):
- aanraken/betasten van haar heup en/of borst(en) en/of billen en/of
- betasten van en/of vasthouden bij haar buik en/of (vervolgens) het
brengen/houden van zijn, verdachte's, hand in haar broek(sband), terwijl hij zich
ondertussen aftrok/zijn penis betastte;
4
hij op of omstreeks 14 juni 2023 te Delft, [slachtoffer 4] ,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door:
- bij [slachtoffer 4] in de lift te stappen en/of voor haar/dicht bij haar te gaan staan
en/of haar hand vast te pakken en deze naar zijn mond te brengen en/of op het
moment dat [slachtoffer 4] uitstapt onverhoeds ontuchtig te handelen,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten/aanraken van de
billen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op verweren van de raadsman zal hierna worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard dat de verdachte in zijn auto met hoge snelheid op hem is komen afrijden. Dit is op de camerabeelden niet te zien. Daarop is echter wel te zien dat de verdachte in zijn auto in de richting van [slachtoffer 1] rijdt met een hogere snelheid dan het andere verkeer ter plaatse en dat hij zijn auto stopt precies ter hoogte van waar [slachtoffer 1] op dat moment staat. Zeker bezien in de context van de daaraan voorafgaande confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank het alleszins voorstelbaar dat [slachtoffer 1] dit heeft ervaren als het met hoge snelheid op hem komen afrijden. Dit maakt zijn verklaring dus niet onbetrouwbaar. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat de verdachte met gebalde vuisten op hem kwam aflopen. Ook dit is niet op de beelden te zien, maar dat wil niet zeggen dat dit niet is gebeurd. De beelden zijn van een afstand gemaakt en de handen van de verdachte zijn niet steeds duidelijk in beeld, terwijl [slachtoffer 1] vlakbij de verdachte stond. Ook dit geeft de rechtbank dus geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] .
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt voldoende steun in ander bewijs. De rechtbank stelt op grond daarvan, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat de verdachte vanuit zijn auto tegen [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd “vanavond maak ik je moeder dood, ga naar binnen! Ik maak jou ook dood!”, vervolgens met zijn auto in de richting van [slachtoffer 1] is gereden, is gestopt en uitgestapt, vervolgens scheldend en met gebalde vuisten op [slachtoffer 1] is afgelopen en een aansteker tegen zijn lichaam heeft gegooid. Die gedragingen zijn, in samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, bedreigend en geschikt om de redelijke vrees bij [slachtoffer 1] op te wekken dat hij het slachtoffer zou worden van enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht dit feit dus wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Ingevolge artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een hem ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De verklaring van die ene getuige moet in voldoende mate steun vinden in ander bewijs waarbij het verband tussen de getuigenverklaring en het overige bewijs niet te ver verwijderd mag zijn. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet slechts een onderdeel daarvan.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in ander bewijs. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met haar dochter op straat liep, dat zij een foto maakte van de jongen die haar dochter lastigviel en dat deze jongen haar vervolgens met de dood heeft bedreigd. Over dit voorval heeft ook [naam 1] verklaard: zij heeft verklaard dat haar moeder een foto maakte van de man die zij kent als ‘ [verdachte] ’, waarop deze tegen haar moeder begon te schreeuwen. Die verklaring staat in voldoende verband met de verklaring van [slachtoffer 2] om daaraan steun te kunnen bieden. [naam 1] heeft immers verklaard over dezelfde concrete omstandigheden als [slachtoffer 2] , welke omstandigheden volgens [slachtoffer 2] aanleiding gaven tot de bedreiging. Bezien in samenhang met de verklaring van de verdachte dat hij degene is op de foto [slachtoffer 2] heeft gemaakt, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] voldoende steun vindt in ander bewijs. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij twee keer op één dag is aangerand door dezelfde man. De tweede keer was zij het vuilnis buiten aan het zetten en tegelijkertijd aan het videobellen met een vriendin. Deze vriendin, [naam 2] , heeft verklaard dat zij aan het videobellen was met [slachtoffer 3] toen deze het vuilnis buiten zette, dat daar toen een man was, dat zij van hem een screenshot heeft gemaakt, dat zij [slachtoffer 3] hoorde zeggen dat hij haar niet moest aanraken en dat hij haar met rust moest laten en dat [slachtoffer 3] erg gestrest was. Deze verklaring staat in voldoende verband met de verklaring van [slachtoffer 3] . [naam 2] heeft immers verklaard over dezelfde concrete omstandigheden als [slachtoffer 3] , terwijl hetgeen [naam 2] tijdens het gesprek zag en hoorde gebeuren kennelijk voor haar belangrijk genoeg was om een screenshot te maken. Bovendien hoorde zij dat [slachtoffer 3] gestrest was en dat zij zei dat de man haar niet moest aanraken, wat goed past bij de verklaring van [slachtoffer 3] dat zij werd aangerand. Bezien in samenhang met de herkenning van de verdachte door de politie op een foto [slachtoffer 3] die dag van hem heeft gemaakt, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Evenals de raadsman heeft de rechtbank op de camerabeelden niet waargenomen dat de verdachte de billen van [slachtoffer 4] aanraakt. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is dat echter niet van doorslaggevende betekenis. Op de camerabeelden is namelijk wél waar te nemen dat de verdachte achter [slachtoffer 4] aanloopt op het moment dat zij de lift verlaat, dat de verdachte zich naar voren buigt en dat hij met zijn linkerhand in de richting van de bil of het bovenbeen van [slachtoffer 4] beweegt. Of en waar precies de verdachte [slachtoffer 4] aanraakt, wordt aan het zicht onttrokken door het lichaam van de verdachte. Dat betekent dan ook niet dat de verklaring van [slachtoffer 4] dat de man die bij haar in de lift stond haar billen aanraakte, niet kan kloppen. Integendeel, die verklaring wordt ondersteund door hetgeen vervolgens is te zien is op de camerabeelden, namelijk dat [slachtoffer 4] zich snel omdraait en haar wijsvinger opsteekt richting de verdachte. Die reactie past goed bij het aanraken van haar billen. De rechtbank acht ook dit feit dus wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 juni 2023 te Delft [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- [slachtoffer 1] schreeuwend dreigend de woorden toe te voegen "vanavond maak ik je moeder dood, ga naar binnen! Ik maak jou ook dood!" en
- met zijn, verdachtes, voertuig in de richting van [slachtoffer 1] te rijden en
- scheldend en met gebalde vuisten op [slachtoffer 1] af te lopen en een aansteker tegen het lichaam van [slachtoffer 1] te gooien;
2
hij op 15 juni 2023 te Delft [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [slachtoffer 2] schreeuwend dreigend de woorden toe te voegen "je moet oppassen, ik ga je wel vinden, ik ga je doodmaken";
3
hij op tijdstippen
op13 juni 2023 te Delft [slachtoffer 3] door geweld en door een andere feitelijkheid, te weten door achter [slachtoffer 3] aan te lopen en haar onverhoeds van achter stevig vast te pakken en naar zich toe te trekken, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen):
- aanraken/betasten van haar heup en borsten en billen en
- betasten van en vasthouden bij haar buik en vervolgens het brengen/houden van zijn, verdachtes, hand in haar broeksband, terwijl hij ondertussen zijn penis betastte;
4
hij op 14 juni 2023 te Delft [slachtoffer 4] door een feitelijkheid, te weten door bij [slachtoffer 4] in de lift te stappen en voor haar/dicht bij haar te gaan staan en haar hand vast te pakken en deze naar zijn mond te brengen en op het moment dat [slachtoffer 4] uitstapt onverhoeds ontuchtig te handelen, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een
ontuchtige handeling, te weten het onverhoeds betasten/aanraken van de billen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, de verplichting om mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek, een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor twee gebieden in Delft, zoals de rechter-commissaris dat eerder aan de verdachte heeft opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht te bevelen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De strafoplegging
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van drie dagen schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft twee slachtoffers met de dood bedreigd en hun daarmee angst aangejaagd. De aanleiding was dat een van de slachtoffers een foto van de verdachte maakte; het andere slachtoffer was op de ontstane commotie afgekomen. Twee andere slachtoffers heeft de verdachte aangerand, waarmee hij een inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke integriteit. In de lift van een flat, waar het betreffende slachtoffer dus geen kant op kon, heeft de verdachte toenadering tot haar gezocht, gewacht tot zij uitstapte en vervolgens onverhoeds haar bil aangeraakt. Het andere slachtoffer werd door de verdachte betast toen zij onderweg was naar de school van haar kinderen. Enkele uren later dook de verdachte op bij de woning van dit slachtoffer en heeft hij haar onder haar kleding betast toen zij buiten kwam. Die avond bevond de verdachte zich wederom in de buurt van de woning van het slachtoffer en kon zij hem zien door haar raam. Dat de verdachte het slachtoffer kennelijk naar haar huis is gevolgd moet bijzonder beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Die avond voelde zij zich zo onveilig in haar woning, dat zij een vriend heeft gevraagd om bij haar te overnachten. Dergelijke feiten, in het bijzonder wanneer zij – zoals in dit geval – zijn gepleegd in de openbare ruimte, wakkeren bovendien gevoelens van onveiligheid aan in de samenleving. De verdachte heeft geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen.
De persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 18 juni en 5 juli 2023. De reclassering signaleert problemen op meerdere leefgebieden: de verdachte heeft geen structurele adequate dagbesteding, hij beschikt over onvoldoende financiële middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien en is er sprake van
schuldenproblematiek. De GGZ vermoedt middelengebruik. Het aantal meldingen bij de politie over de verdachte is sinds 2019 toegenomen. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst onder de in het eerste adviesrapport genoemde voorwaarden, maar de verdachte hield zich tijdens zijn schorsing niet aan zijn meldplicht bij de reclassering. De reclassering adviseert in het tweede adviesrapport verdiepingsdiagnostiek aan te vragen. De officier van justitie heeft dat gedaan, maar door een fout van de reclassering is daaraan geen gevolg gegeven.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van processen-verbaal van de politie waaruit blijkt dat de ouders van de verdachte zich zorgen maken over het steeds onhandelbaarder wordende gedrag van hun zoon en zijn mogelijke drugsgebruik.
Conclusie omtrent de strafoplegging
Gelet op de ernst en aard van de strafbare feiten, de veelheid daarvan en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf, en wel van langere duur dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal de helft van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Zij zal daaraan ook bijzondere voorwaarden verbinden die eerder aan de schorsing van de voorlopige hechtenis waren verbonden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek. Weliswaar heeft de verdachte zich daaraan tijdens die schorsing niet gehouden, maar de rechtbank acht het – gelet op de aard van de feiten en de zorgen die er over de verdachte bestaan – van belang dat hij niet alleen wordt afgestraft, maar dat ook in kaart wordt gebracht welke problematiek bij de verdachte heeft geleid tot het plegen van strafbare feiten en dat wordt geprobeerd die op te lossen. Mocht tijdens de proeftijd blijken dat daarvoor aanvullende voorwaarden nodig zijn, zoals een klinische behandelverplichting of begeleid wonen, dan kan de officier van justitie zich wenden tot de rechtbank met een vordering tot wijziging van de voorwaarden.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Gelet op de veelheid aan feiten, de zorgen die er over de verdachte bestaan en het gebrek aan inzicht dat de verdachte toont in zijn handelen, moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De oplegging van maatregelen
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank ook aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen in de vorm van een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor een gebied rondom de woning van het slachtoffer van een van de aanrandingen, naar wier woning de verdachte haar was gevolgd. Een ruimer locatieverbod acht de rechtbank niet nodig. De rechtbank zal deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 750, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering, namelijk tot € 500, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van de vordering
De aard en de ernst van de normschending van het onder 3 bewezen verklaarde brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarmee is een grondslag voor vergoeding van immateriële schade gegeven. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750 billijk, in aanmerking genomen dat de benadeelde partij twee keer op één dag door de verdachte – een voor haar wildvreemde – is betast, onder meer onder haar kleding, waarbij de verdachte haar naar haar woning is gevolgd. De rechtbank zal de vordering dus toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij.

8.De voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. In hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de strafoplegging, ligt besloten dat het bevel tot voorlopige hechtenis moet voortduren tot het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
onder 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 3
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
onder 4
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, en zich telkens weer zal melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling stelt van een de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek door GGZ Fivoor of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
• [slachtoffer 1] , [geboortedatum 1] ;
• [slachtoffer 2] , [geboortedatum 2] ;
• [slachtoffer 3] , [geboortedatum 3] ;
• [slachtoffer 4] , [geboortedatum 4] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenniet aanwezig is in het gebied dat wordt omsloten door de straten Suezsingel, Egyptelaan en Caïrostraat te Delft, met inbegrip van deze straten;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt de verdachte te betalen een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van A.E. van Gent, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2023.
Mr. De Groot en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.