Op 21 oktober 2022 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Zoetermeer, waarbij een voetganger, [slachtoffer], werd aangereden door de verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig reed. De verdachte had de voetganger niet opgemerkt bij de voetgangersoversteekplaats, wat leidde tot een aanrijding en de dood van [slachtoffer]. De rechtbank Den Haag moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Na het horen van de officier van justitie en de verdediging, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een kort moment onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie had, maar dit was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Wel werd de verdachte veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,-, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis indien de boete niet betaald zou worden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had een blanco strafblad en had gedurende vijftig jaar onbesproken verkeersgedrag vertoond. De rechtbank benadrukte dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden, maar dat het wel recht doet aan het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt.