ECLI:NL:RBDHA:2023:15502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
09/028711-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak voor roekeloosheid en veroordeling voor gevaar op de weg

Op 21 oktober 2022 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Zoetermeer, waarbij een voetganger, [slachtoffer], werd aangereden door de verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig reed. De verdachte had de voetganger niet opgemerkt bij de voetgangersoversteekplaats, wat leidde tot een aanrijding en de dood van [slachtoffer]. De rechtbank Den Haag moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Na het horen van de officier van justitie en de verdediging, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een kort moment onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie had, maar dit was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,-, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis indien de boete niet betaald zou worden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had een blanco strafblad en had gedurende vijftig jaar onbesproken verkeersgedrag vertoond. De rechtbank benadrukte dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden, maar dat het wel recht doet aan het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/028711-23
Datum uitspraak: 16 oktober 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W. Leemans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Zoetermeer als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [locatie 1]
, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden zonder voldoende aandacht voor het verkeer en/of de
verkeerssituatie te hebben en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar rijdende en bij het naderen van een aldaar gelegen
voetgangersoversteekplaats een voetganger, te weten [slachtoffer] , welke op die
voetgangersoversteekplaats overstak, of kennelijk op het punt stond om zulks te
gaan doen, niet laten voorgaan,
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was
om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij
de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen [slachtoffer]
is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Zoetermeer als bestuurder van een
motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] , als
volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden zonder voldoende aandacht voor het verkeer en/of de
verkeerssituatie te hebben en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar rijdende en bij het naderen van een aldaar gelegen
voetgangersoversteekplaats een voetganger, te weten [slachtoffer] , welke op die
voetgangersoversteekplaats overstak, of kennelijk op het punt stond om zulks te
gaan doen, niet laten voorgaan,
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was
om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij
de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen [slachtoffer]
is gebotst, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
De inleiding
Het ongevalOp 21 oktober 2022 omstreeks 19.10 uur vond op [locatie 1] in Zoetermeer een aanrijding plaats tussen de bestelwagen van de verdachte en een voetganger, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De verdachte reed binnen de bebouwde kom op [locatie 1] , komende uit de richting van [locatie 2] en gaande richting [locatie 3] . [slachtoffer] was vermoedelijk voornemens om over te steken, dan wel aan het oversteken op de voetgangersoversteekplaats. [slachtoffer] is geraakt door de passerende auto van de verdachte en is daardoor komen te overlijden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verkeersgedragingen van de verdachte die tot dit ongeval hebben geleid, kunnen worden aangemerkt als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) of overtreding van artikel 5 WVW.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994?De rechtbank moet beoordelen of de verdachte een strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, zoals primair ten laste is gelegd. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. Nergens is uit gebleken dat de verdachte met (te) hoge snelheid heeft gereden, gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon vlak voor of ten tijde van de aanrijding, zijn aandacht niet bij het autorijden had, onder invloed was of op andere wijze onvoorzichtig heeft gereden. De verdachte heeft verklaard dat hij die avond vanuit zijn bestelwagen goed zicht had op de weg en goed heeft gekeken of hij iemand voorrang moest verlenen, maar dat hij niemand bij de voetgangersoversteekplaats heeft gezien. Dat dit anders is geweest, is niet gebleken. Evenmin kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op een eerder moment, bijvoorbeeld toen zij de naastgelegen rijbaan overstak, voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Bovendien is niet uit te sluiten dat het bukken van [slachtoffer] om haar hondje neer te zetten, zoals door de [getuige] is verklaard, in combinatie met de schemering, heeft geleid tot het niet zichtbaar zijn van [slachtoffer] voor de verdachte.
De verkeersfout die de verdachte kan worden aangerekend, is dat hij [slachtoffer] niet tijdig heeft opgemerkt en haar dientengevolge geen voorrang heeft verleend. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden kan dat niet anders betekenen dan dat de verdachte gedurende een kort moment onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie heeft gehad. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit langer is geweest dan een enkel moment. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke momentane onoplettendheid onvoldoende om te concluderen dat bij de verdachte sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en daarmee van schuld. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het subsidiair ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst regionale operationeel samenwerking, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 53).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 oktober 2023;
2. Het verkort proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse, opgemaakt op 1 januari 2023 (p. 36-53);
3. Het geschrift, te weten: het schouwverslag d.d. 22 oktober 2022 betreffende [slachtoffer] van 21 oktober 2022 (p. 32-33).
3.6.
Bewijsoverwegingen
Gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994?
Bij de beoordeling of de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW heeft begaan moet worden vastgesteld of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is. De verdachte heeft immers onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie gehad en geen voorrang verleend waar hij dat wel had moeten doen. Dit maakt dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend is bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 21 oktober 2022 te Zoetermeer als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] , als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden zonder voldoende aandacht voor de verkeerssituatie te hebben en
- hij heeft aldaar rijdende en bij het naderen van een aldaar gelegen voetgangersoversteekplaats een voetganger, te weten [slachtoffer] , welke op die voetgangersoversteekplaats overstak, of kennelijk op het punt stond om zulks te gaan doen, niet laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen [slachtoffer] is gebotst, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en geen straf of maatregel op te leggen. Mocht de rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde tot een strafoplegging komen, heeft de raadsman bepleit een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding met ernstige gevolgen. De verdachte heeft op een voetgangersoversteekplaats geen voorrang verleend, als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden. Voor de nabestaanden van [slachtoffer] betekent dit een tragisch verlies. De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele op te leggen straf recht doet aan het verlies of in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden.De rechtbank benadrukt dat de straf die opgelegd zal worden ziet op het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt en los staat van de zeer ernstige gevolgen van het ongeval. De verdachte heeft die gevolgen nooit gewild en zal moeten leven met de gevolgen van zijn verkeersfout en het leed dat hij hierdoor heeft veroorzaakt. Ter zitting is gebleken dat hij zich hiervan zeer bewust is. De rechtbank heeft begrepen dat de verdachte nog vaak de plaats van het ongeval bezoekt en heeft getracht in contact te komen met de nabestaanden om zijn medeleven te betuigen en zijn excuses aan te bieden.
De rechtbank houdt bij het opleggen van een straf rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Bij een veroordeling voor overtreding van artikel 5 WVW wordt – in vergelijkbare gevallen – door rechtbanken veelvuldig een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging opgelegd. De rechtbank komt op basis van het dossier, het blanco strafblad en de ter zitting door de verdachte afgelegde verklaring, tot een andere strafmodaliteit dan de officier van justitie: in plaats van een taakstraf zal de rechtbank een onvoorwaardelijke geldboete opleggen.
Voor een (geheel) voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman is bepleit, ziet de rechtbank geen reden. De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat de verdachte een onverantwoorde weggebruiker is. De verdachte heeft al ongeveer vijftig jaar zijn rijbewijs en is al die tijd van onbesproken verkeersgedrag geweest. De rechtbank ziet om die reden, net als de officier van justitie en de raadsman, evenmin aanleiding om de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Dit heeft, gelet op de persoon van de verdachte en zijn houding in het verkeer, geen meerwaarde.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,- de meest passende straf, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien de geldboete niet wordt betaald.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiaire ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 1.000,- (DUIZEND EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. A.A. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M.J. Langeveld en mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2023.