In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening. Hierdoor zag de voorzieningenrechter geen beletselen om het verzoek toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Gezien de omstandigheden en het feit dat de Staatssecretaris geen bezwaar had tegen de voorlopige voorziening, heeft de rechter besloten om het verzoek toe te wijzen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.