In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 6 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de staatssecretaris op 25 januari en 11 april 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft zij op 28 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend, wat de rechtbank de mogelijkheid gaf om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een andere termijn te geven. Gezien de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen, heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.