ECLI:NL:RBDHA:2023:15411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en vervolgens het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, omdat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft geleverd voor zijn claims over de medische situatie van zijn broer en de afhankelijkheidsrelatie tussen hen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn overdracht naar Oostenrijk zou leiden tot onevenredige hardheid, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om de benodigde documenten aan te leveren ter ondersteuning van zijn claims, maar dat hij hierin niet is geslaagd.

De rechtbank concludeert dat er geen schending is van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand gelaten en heeft bepaald dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023, samen met de zaak NL23.18920, op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 5 juni 2023 aanvaard.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 16 respectievelijk artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser voert aan dat hij zorg heeft over zijn broer en dat indien hij wordt overgedragen er niemand meer is die voor zijn broer kan zorgen. Hiermee is er volgens eiser in zijn geval sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor zijn overdracht naar Oostenrijk leidt tot onevenredige hardheid.
5.1.
Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er in beginsel voor dat de aanvragers kunnen blijven bij of worden verenigd met een kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De voorwaarde is verder dat het betreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de aanvrager in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
5.2.
De staatssecretaris kan een verzoek om internationale bescherming onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden. De rechtbank toetst dit terughoudend.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om artikel 16 of 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft zowel de gestelde medische situatie van zijn broer als de gestelde afhankelijkheidsrelatie met zijn broer in zijn geheel niet onderbouwd. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat familieleden zich om elkaar bekommeren, is daarin – bij gebrek aan onderbouwing van de medische situatie en de afhankelijkheidsrelatie – geen grond gelegen om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit ook voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit.
Is er sprake geweest van een eerlijke procedure?
6. Eiser voert verder dat er geen sprake is van een eerlijke procedure omdat hij zo weinig tijd heeft gekregen om de juiste documenten te verkrijgen om de ziekte van zijn broer te onderbouwen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hiermee sprake is van schending van de artikelen 3:2 en 3:46 Awb [2] en artikel 6 EVRM [3] .
7. De rechtbank volgt eiser niet. Zoals hiervoor overwogen, heeft eiser tot op heden geen enkel document overlegd ter onderbouwing van afhankelijkheidsrelatie tussen zijn broer en hemzelf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende tijd en mogelijkheden gehad om documenten aan te leveren. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser ook niet heeft aangegeven waarom het aanleveren van de juiste documenten in zijn geval een langere tijd in beslag neemt, wanneer hij wel verwacht de juiste documenten aan te kunnen leveren en welke inspanningen hij verricht om aan de juiste documenten te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schending van de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en artikel 6 EVRM.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden.