ECLI:NL:RBDHA:2023:15411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en vervolgens het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, omdat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft geleverd voor zijn claims over de medische situatie van zijn broer en de afhankelijkheidsrelatie tussen hen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn overdracht naar Oostenrijk zou leiden tot onevenredige hardheid, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om de benodigde documenten aan te leveren ter ondersteuning van zijn claims, maar dat hij hierin niet is geslaagd.
De rechtbank concludeert dat er geen schending is van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand gelaten en heeft bepaald dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.