ECLI:NL:RBDHA:2023:15407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
10507830 RP VERZ 23-50249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onrechtmatige verkoop van geneesmiddelen door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [de werknemer01], en zijn werkgever, Geïntegreerde Zorg Apotheken B.V. (SHG). De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij geneesmiddelen had besteld via zijn werkgever en deze had doorverkocht aan derden, waarbij de betalingen op zijn eigen bankrekening werden ontvangen. De werkgever stelde dat de werknemer zonder toestemming handelde en het vertrouwen had beschaamd. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van zijn salaris, terwijl de werkgever een schadevergoeding eiste wegens onrechtmatig handelen van de werknemer.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De werknemer had erkend dat hij geneesmiddelen had verhandeld zonder toestemming van de werkgever en dat hij de betalingen op zijn eigen rekening had laten overmaken. De rechter concludeerde dat dit een dringende reden voor ontslag vormde, en dat het ontslag onverwijld was gegeven. De verzoeken van de werknemer om loondoorbetaling en een billijke vergoeding werden afgewezen.

Daarnaast werd geoordeeld dat de werknemer onrechtmatig had gehandeld door zonder toestemming medische goederen te verhandelen, wat leidde tot schade voor de werkgever. De kantonrechter wees de werkgever toe in haar verzoek om inzage in de bankafschriften van de werknemer om de geleden schade te kunnen vaststellen. De beslissing over de schadevergoeding werd aangehouden, evenals de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
MD/c
Zaaknr.: 10507830 RP VERZ 23-50249
Uitspraakdatum: 14 september 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [de werknemer01] ,
gemachtigde: mr. V.G. Baran,
tegen
Geïntegreerde Zorg Apotheken B.V., h.o.d.n. SHG Apotheken,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: SHG,
gemachtigde: mr. M.J. de Jong.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 15 mei 2023;
  • het verweerschrift, tevens houdende een tegenverzoek;
  • het verweerschrift op het tegenverzoek;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 17 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn [de werknemer01] , vergezeld van zijn partner en bijgestaan door mr. V.G. Baran. Namens SHG zijn verschenen dhr. [naam01] en mw. [naam02] , bijgestaan door mr. M.J. de Jong. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 16 mei 2022 heeft [de werknemer01] met SHG een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar gesloten. [de werknemer01] is in dienst getreden als 2e Apotheker en is met name werkzaam geweest bij de kantoorvestiging [adres01] te [plaats01] .
2.2.
Op 10 maart 2023 heeft SHG ( [naam01] ) [de werknemer01] aangesproken op de berichtgeving dat [de werknemer01] tot bestuurslid van het Expertisecentrum Farmaceutische zorg Departement Haaglanden (EFDH) zou worden benoemd. Naar aanleiding van diezelfde berichtgeving heeft SHG [de werknemer01] op 13 maart 2023 laten weten dat hij zou worden vrijgesteld van werk. Ook diende [de werknemer01] zijn laptop en de sleutels in te leveren.
2.3.
In de zakelijke mailbox van [de werknemer01] heeft SHG (onder meer) mailverkeer met [naam03] van International SOS (hierna: [naam03] ) aangetroffen. Voor zover relevant is het volgende mailverkeer aangetroffen:
“(…)
E-mail van [naam03] aan [de werknemer01] , 22 februari 2023 om 11:10 uur:
see attached revised SLA, need a justification that [naam04] is part of a Pharmacy.
E-mail van [de werknemer01] aan [naam03] , 22 februari 2023 om 16:15 uur:
Technically, [naam04] falls under the pharmacy. I’ll see if I can find you some documents of the Pharmacy to add to the SLA.”
2.4.
Op 14 maart 2023 heeft tussen partijen een online gesprek plaatsgevonden over een aantal e-mails die door SHG zijn aangetroffen in de zakelijke mailbox van [de werknemer01] . In datzelfde gesprek is [de werknemer01] door SHG op staande voet ontslagen.
2.5.
Op 14 maart 2023 heeft SHG aan [de werknemer01] een ontslagbrief gestuurd. In de ontslagbrief staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Op 13 maart heeft je leidinggevende je zakelijke mailbox doorgenomen om lopende zaken op te pakken. Je leidinggevende heeft berichten in je mailbox aangetroffen die vanuit SHG zijn verstuurd waarbij medicijnen verkocht zijn aan derden die niet bekend zijn bij de apotheek.
Op 14 maart hebben jouw leidinggevende en de HR Manager van SHG je om 9.30 uur gesproken en je hun bevindingen voorgelegd. Je hebt aangegeven dat je je zakelijke mails soms voor privé doeleinden hebt gebruikt. Vervolgens heeft je leidinggevende je bestelbonnen voorgelegd die aangeven dat jij geneesmiddelen hebt besteld op naam van SHG, zonder dat duidelijk is of en zo ja aan wie die geneesmiddelen zijn uitgegeven. Ook heb je vanuit de SHG mail facturen verstuurd, gericht aan voor ons onbekende partijen, waarbij verzocht is het factuurbedrag over te maken op rekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. ‘ [naam04] ’; jouw eigen onderneming. Het gaat daarbij om vele tienduizenden euro’s.
Voorts is gebleken dat je aan ten minste één van deze afnemers, via SHG mail, hebt verkondigd dat [naam04] onderdeel zou zijn van een apotheek. Dit is bij ons niet bekend.
Wij hebben je diverse keren gevraagd om een verklaring te geven omtrent de genoemde feiten. Je hebt aangegeven hier niet op te willen reageren en ontkent de feiten die we hebben voorgelegd.
Op basis van de feiten die voor ons liggen, kunnen wij niet anders concluderen dan dat je het door ons in jou gestelde vertrouwen op ernstige en onherstelbare wijze hebt beschaamd.
Bovengenoemde feiten vormen een dringende reden voor ontslag op staande voet”
2.6.
SHG heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ernst van de vermoedelijke misstanden rond [de werknemer01] . Nadat in de periode van maart t/m mei 2023 onderzoek is verricht heeft Hoffmann op 7 juni 2023 haar onderzoeksrapport opgeleverd.

3.Het verzoek

3.1.
[de werknemer01] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
( I) primair: vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, met veroordeling
van SHG tot betaling van het salaris van [de werknemer01] , vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, vanaf 14 maart 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
( II) subsidiair: veroordeling van SHG tot betaling van de billijke vergoeding, een
vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding;
( III) primair en subsidiair: veroordeling van SHG om aan [de werknemer01] te voldoen de
transitievergoeding, de wettelijke rente over alle toegewezen bedragen tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeling van SHG in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [de werknemer01] , samengevat, ten grondslag dat hij zich niet kan vinden in de door SHG aangevoerde ontslagreden. Aanvankelijk nam [de werknemer01] het standpunt in dat SHG, ondanks verzoeken daartoe, had nagelaten om de aangetroffen e-mailberichten van het zakelijke mailadres van [de werknemer01] over te leggen. Hierdoor is het voor [de werknemer01] niet duidelijk geweest om welke reden hij op staande voet is ontslagen. Daarnaast heeft SHG zonder legitiem doel een inbreuk gemaakt op het recht van [de werknemer01] op privacy door zonder toestemming zijn zakelijke mailbox in te zien. Verder heeft SHG nagelaten om een grondig onderzoek door een onafhankelijk en deskundige bureau te (laten) verrichten. Het ontslag op staande voet is niet onverwijld gegeven, nu [de werknemer01] het ontslag de facto al op 13 maart 2023 heeft gekregen terwijl pas op 14 maart 2023 een ontslaggesprek heeft plaatsgevonden en een ontslagbrief is gestuurd.
3.3.
Nadat SHG haar verweerschrift (met tegenverzoek) heeft ingediend heeft [de werknemer01] het volgende standpunt ingenomen. Ten onrechte beschuldigt SHG [de werknemer01] ervan dat [de werknemer01] geneesmiddelen heeft verhandeld die hij aan de voorraad van SHG heeft onttrokken en op kosten van SHG heeft ingekocht. Bovendien was SHG (althans de leidinggevende, de heer [naam01] ) ervan op de hoogte dat [de werknemer01] externe contacten had aangeboord om commerciële activiteiten te ontplooien. Ook is door de leidinggevende mondeling toestemming gegeven aan [de werknemer01] om geneesmiddelen te verkopen. Verder betwist [de werknemer01] dat partijen ooit een verbod op nevenactiviteiten zijn overeengekomen. Het ontslag op staande voet is dus onterecht gegeven. Daarnaast kan [de werknemer01] niet aansprakelijk gehouden worden voor de door SHG gestelde geleden schade.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1.
SHG verweert zich tegen het verzoek en stelt, samengevat, dat er wel degelijk een dringende reden was voor het ontslag op staande voet van [de werknemer01] . Toen SHG vernam dat [de werknemer01] benoemd zou worden tot bestuurslid van EFDH is hij terecht op non-actief gesteld, zeker nu [de werknemer01] zich ontkennend opstelde. Toen SHG, in verband met de continuïteit van de patiëntzorg en -veiligheid, de zakelijke mailbox van [de werknemer01] controleerde is gebleken dat [de werknemer01] aan diverse buitenlandse partijen medicatie te koop aanbood. Ook bleek dat [de werknemer01] onder de vlag van zijn eigen onderneming ( [naam04] ) daadwerkelijk medicatie aan buitenlandse partijen heeft verkocht, terwijl voor de handel in medicatie speciale vergunningen en registratie zijn vereist. Dit alles vormt voor SHG een dringende reden voor ontslag op staande voet. SHG heeft deugdelijk onderzoek verricht naar aanleiding van de kwestie. Het ontslag op staande voet is, na toepassing van hoor en wederhoor, onverwijld gegeven. Nu het ontslag terecht is gegeven heeft [de werknemer01] geen recht op een billijke vergoeding of een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
4.2.
In het incident verzoekt SHG de kantonrechter om veroordeling van [de werknemer01] om binnen 14 dagen na veroordeling aan SHG te verstrekken de bankafschriften van zijn bankrekening met nummer [iban_nummer01] over de periode van 1 september 2022 tot en met 31 mei 2023, op straffe van een dwangsom, en veroordeling van [de werknemer01] in de kosten van het incident.
4.3.
SHG verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [de werknemer01] onrechtmatig jegens SHG heeft gehandeld
en aansprakelijk is voor alle als gevolg daarvan door SHG geleden schade;
II. veroordeling van [de werknemer01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SHG te
voldoen een voorschot van € 56.122,21 met de wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2023 tot de dag der algehele voldoening;
III. veroordeling van [de werknemer01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SHG te
voldoen een bedrag van € 23.854,02 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening;
IV. veroordeling van [de werknemer01] in de proceskosten.
4.4.
Aan haar verzoeken legt SHG, samengevat, ten grondslag dat [de werknemer01] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door geneesmiddelen te verhandelen die [de werknemer01] aan de voorraad van SHG heeft onttrokken en/of op kosten van SHG heeft ingekocht. De beperkingen van artikel 7:661 BW spelen geen rol omdat de schade door [de werknemer01] niet is toegebracht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De door SHG geleden schade is minstens gelijk aan de optelsom van de negatieve voorraadverschillen, maar het is aannemelijk dat de schade veel groter is. De schade moet op grond van artikel 6:104 BW worden vastgesteld op minstens het bedrag aan winst dat [de werknemer01] door zijn schade toebrengende handelen heeft genoten. Gebleken is dat [de werknemer01] alle betalingen voor de verhandelde medicatie naar zijn eigen bankrekening liet overmaken. Om de exacte geleden schade vast te stellen moet inzage worden verstrekt in de bankafschriften van deze bankrekening. Tot slot dient [de werknemer01] de onderzoekskosten van Hoffmann Bedrijfsrecherche te vergoeden.

5.De beoordeling

de verzoeken van [de werknemer01]
Ontslag op staande voet
5.1.
Vooropgesteld wordt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.2.
Voor de beoordeling van de vraag of het door SHG aan [de werknemer01] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [de werknemer01] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 14 maart 2023 maatgevend. Kort gezegd bestaat de dringende reden er volgens SHG in dat [de werknemer01] geneesmiddelen uit de voorraad van SHG heeft onttrokken en via SHG heeft ingekocht, om deze vervolgens te verkopen aan voor SHG onbekende bedrijven en de betalingen te incasseren op naam van zijn eigen eenmanszaak. Daarnaast heeft [de werknemer01] volgens SHG ten onrechte de schijn gewekt dat zijn eigen bedrijf deel uitmaakt van de apothekenketen van SHG.
5.3.
Waar [de werknemer01] aanvankelijk een ontkennende houding heeft aangenomen, wordt later door [de werknemer01] erkend dat hij door gebruikmaking van en vanuit de apotheek van SHG goederen heeft verkocht en geleverd aan derden. Daarnaast heeft [de werknemer01] erkend dat hij de betalingen in verband met deze verkopen heeft laten overmaken naar de bankrekening van zijn eenmanszaak. [de werknemer01] heeft echter gesteld dat hij naar SHG toe altijd openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot zijn commerciële activiteiten. Volgens [de werknemer01] heeft SHG (meer specifiek [naam01] ) hem zelfs mondeling toestemming gegeven om namens SHG medische goederen te verhandelen en de betalingen op zijn eenmanszaak te incasseren, en zouden partijen later nog afspraken maken over een verdeelsleutel met betrekking tot deze inkomsten. De stellingen van [de werknemer01] worden door SHG, en meer in het bijzonder [naam01] , betwist. Weliswaar hebben partijen gesproken over de commerciële handelsmogelijkheden van de apotheek, maar volgens SHG is aan [de werknemer01] nimmer toestemming verleend om daadwerkelijk dergelijke handelsactiviteiten uit te voeren. Gelet op de gemotiveerde betwisting door SHG lag het op de weg van [de werknemer01] om zijn stelling, dat voor het verhandelen van medische goederen toestemming zou zijn verleend, nader te onderbouwen. Dat heeft [de werknemer01] niet gedaan, zodat zijn stelling als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
5.4.
Met SHG is de kantonrechter van oordeel dat het verkopen van medische goederen die zonder haar toestemming of medeweten via SHG zijn ingekocht, om vervolgens de betalingen op eigen bankrekening te ontvangen, een dringende reden vormt voor het ontslag op staande voet. In dat oordeel weegt mee dat uit het door SHG overgelegde mailverkeer (zie onder 2.3.) blijkt dat [de werknemer01] ten onrechte aan zijn kopers mededeelde dat [naam04] deel uitmaakt van de apotheekketen van SHG. Het gegeven ontslag op staande voet houdt om die reden stand. De gevorderde vernietiging van het ontslag op staande voet en de veroordeling tot loondoorbetaling zijn dan ook niet toewijsbaar.
5.5.
De kantonrechter volgt [de werknemer01] niet in zijn stelling dat het ontslag op staande voet niet onverwijld zou zijn gegeven. Nergens is uit gebleken dat het gesprek van 13 maart 2023 te maken had met de commerciële activiteiten van [de werknemer01] . Uit de Whatsapp-correspondentie tussen partijen op 10 maart 2023 blijkt dat SHG [de werknemer01] wilde spreken over het binnengekomen bericht dat [de werknemer01] tot bestuurslid van EFDH zou worden benoemd. Door SHG is onweersproken gesteld dat zij pas na de non-actiefstelling van [de werknemer01] inzage had in zijn zakelijke mailbox en dat zij na het aantreffen van de opmerkelijke e-mails van [de werknemer01] meteen over is gegaan tot het geven van het ontslag op staande voet. Om die reden wordt dit verweer van [de werknemer01] verworpen.
5.6.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, komt het verzoek van [de werknemer01] om toekenning van een billijke vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.7.
Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven is van een onregelmatig ontslag evenmin sprake, zodat de daarmee samenhangende gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is.
5.8.
Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Door als (tweede) apotheker misbruik te maken van aan hem toevertrouwde middelen en voorzieningen is [de werknemer01] ver over de schreef gegaan. Daarbij weegt mee dat [de werknemer01] , zelfs tot in deze procedure, zich ontkennend heeft opgesteld ten aanzien van zijn commerciële activiteiten en geen openheid van zaken heeft gegeven. Pas in zijn verweerschrift (met betrekking tot de nevenverzoeken) en tijdens de mondelinge behandeling heeft [de werknemer01] zijn handelen (gedeeltelijk) erkend. Dit alles maakt dat [de werknemer01] naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de gevorderde transitievergoeding voor afwijzing gereed ligt.
5.9.
In afwachting van de hierna toe te wijzen (neven)verzoeken van SHG zal de kantonrechter iedere verdere beslissing aanhouden.
de (neven)verzoeken van SHG
5.10.
Inmiddels is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Gelet daarop is de door SHG verzochte verklaring voor recht daartoe toewijsbaar.
Onrechtmatig handelen
5.11.
Vooropgesteld wordt dat de door SHG gestelde en gevorderde schade verband houdt met het gegeven ontslag op staande voet. SHG heeft het verzoek om schadevergoeding ingevolge artikel 7:686a lid 3 BW dan ook terecht als nevenverzoek mogen indienen.
5.12.
De vraag die hier voorligt is of [de werknemer01] jegens SHG aansprakelijk is nu [de werknemer01] medische goederen heeft verhandeld die hij aan de voorraad van SHG heeft onttrokken of op kosten van SHG heeft ingekocht.
5.13.
Partijen verschillen van mening over het beoordelingskader ten aanzien van voornoemde aansprakelijkstelling. Waar SHG zich (primair) op het standpunt stelt dat getoetst moet worden aan artikel 6:162 BW, meent [de werknemer01] dat de aansprakelijkheid moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:661 lid 1 BW. Het eerste lid van artikel 7:661 BW houdt in dat een werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever niet jegens haar aansprakelijk is, tenzij de schade het gevolg is van zijn opzet of bewust roekeloosheid.
5.14.
Met SHG is de kantonrechter van oordeel dat de schade niet is toegebracht bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zoals omschreven in artikel 7:661 lid 1 BW. Immers is vast komen te staan dat [de werknemer01] uit eigen beweging en buiten medeweten van SHG om medische goederen heeft ingekocht om deze vervolgens te verhandelen met voor SHG onbekende derden. De betalingen voor deze medische goederen zijn uitsluitend binnengekomen op de bankrekening van [de werknemer01] . Niet gebleken is dat dergelijke werkzaamheden onderdeel uitmaakten van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst of dat dit benodigd was ter uitoefening van de werkzaamheden van [de werknemer01] . Dat [de werknemer01] gebruik heeft gemaakt van voorzieningen van SHG en zijn commerciële activiteiten (gedeeltelijk) onder werktijd uitvoerde, doet aan dit oordeel niet af. Uit het arrest van de Hoge Raad, waarnaar door [de werknemer01] is verwezen, volgt ook dat artikel 7:661 lid 1 BW een beperking van de aansprakelijkheid van een werknemer impliceert, enkel en voor zover hij de schade binnen de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft toegebracht. [1] Nu van deze situatie geen sprake is dient de beoordeling van de aansprakelijkheid plaats te vinden aan de hand van artikel 6:162 BW.
5.15.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Door zonder toestemming medische goederen via en op kosten van SHG in te kopen en deze voor eigen gewin te verkopen heeft [de werknemer01] een rechtstreekse inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van SHG en dus onrechtmatig jegens haar gehandeld. [de werknemer01] valt niet te volgen in zijn stelling dat geen sprake is van schade aan de zijde van SHG, nu het gelet op het rapport van Hoffmann voldoende aannemelijk is dat SHG schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van [de werknemer01] . Evenmin gaat de kantonrechter mee in het verweer van [de werknemer01] dat er geen causaal verband is. Het is namelijk evident dat door het vervreemden van medische goederen rechtstreeks schade wordt toegebracht aan SHG en dat deze schade zonder het handelen van [de werknemer01] niet zou zijn geleden.
5.16.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dan ook dat [de werknemer01] onrechtmatig jegens SHG heeft gehandeld. De door SHG gevorderde verklaring voor recht is om die reden toewijsbaar.
Schadebegroting en het incident
5.17.
Vervolgens moet worden beoordeeld hoeveel schade SHG als gevolg van het onrechtmatige handelen van [de werknemer01] heeft geleden. Op grond van artikel 6:104 BW kan in het geval waarin iemand op grond van onrechtmatige daad jegens een ander aansprakelijk is, door die daad winst heeft genoten, de kantonrechter op vordering van die ander de schade begroten op het bedrag van die winst of op een gedeelte daarvan.
5.18.
De kantonrechter volgt SHG niet in haar stelling dat de winst van [de werknemer01] kan worden vastgesteld op een bedrag van € 56.122,21, nu uit het rapport van Hoffmann blijkt dat dit bedrag de totale verkoopwaarde van de medische goederen betreft. Het moge duidelijk zijn dat de totale verkoopwaarde boekhoudkundig gezien niet gelijk te stellen valt met de gemaakte winst, nu daarvoor nog de nodige posten moeten worden afgetrokken van dit bedrag. In elk geval heeft SHG haar stelling dat de winstafdracht € 56.22,21 moet zijn, ondanks overlegging van het omvangrijke rapport van Hoffmann, op dit moment onvoldoende onderbouwd. Om die reden kan de door SHG gevorderde winstafdracht thans (nog) niet worden toegewezen.
5.19.
SHG heeft er terecht op gewezen dat inzage in de bankafschriften van de ontvangende bankrekening van [de werknemer01] mogelijk meer duidelijkheid kan verschaffen over de door [de werknemer01] gemaakte winst. Door [de werknemer01] is immers erkend dat alle betalingen verband houdende met de verkoop van medische goederen op zijn eigen bankrekening zijn ontvangen en dat hij vanaf deze bankrekening betalingen heeft verricht die verband houden met zijn handelspraktijken. Dit maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat SHG een rechtmatig belang heeft om inzage in de bankafschriften van deze bankrekening te verlangen. SHG heeft haar incidentele artikel 843a Rv-verzoek voldoende gespecificeerd door enkel bankafschriften van de bankrekening met nummer [iban_nummer01] over de periode van 1 september 2022 tot en met 31 mei 2023 te verlangen. Van een zogenaamde fishing expedition is dan ook geenszins sprake. Niet valt in te zien waarom ook over de maand september 2022 bankafschriften moeten worden verstrekt, nu uit het rapport van Hoffmann blijkt dat [de werknemer01] zijn onderhandelingen pas eind september is gestart en dat pas met ingang van oktober 2023 facturen zijn verstuurd. De gevorderde veroordeling tot afgifte van de bankafschriften zal gelet op het voorgaande worden toegewezen, met dien verstande dat enkel de bankafschriften over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023 moeten worden verstrekt
5.20.
De kantonrechter ziet, gelet op de proceshouding van [de werknemer01] , voldoende aanleiding om ook de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat de dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 50.000,-.
5.21.
Zodra SHG de bankafschriften van [de werknemer01] heeft ontvangen wordt zij in de gelegenheid gesteld om daarop bij akte te reageren en de door haar gevorderde schadevergoeding (mede) aan de hand van de bankafschriften nader te onderbouwen. Vervolgens wordt [de werknemer01] in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren op deze nadere onderbouwing van de schade. In afwachting daarvan zal de beslissing omtrent de schadevergoeding worden aangehouden. Dit geldt ook voor de door SHG gevorderde kosten voor het onderzoek van Hoffmann.
5.22.
De beslissing met betrekking tot de kosten van deze procedure wordt eveneens aanhouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
6.1.
veroordeelt [de werknemer01] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan SHG te verstrekken de bankafschriften van zijn bankrekening met rekeningnummer [iban_nummer01] over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [de werknemer01] in gebreke blijft daaraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
6.2.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van de nevenverzoeken:
6.3.
bepaalt dat SHG uiterlijk 26 oktober 2023 bij akte de door haar geleden schade, mede aan de hand van de onder 6.1. bedoelde bankafschriften van [de werknemer01] , nader te onderbouwen;
6.4.
bepaalt dat [de werknemer01] uiterlijk 23 november 2023 bij akte mag reageren op de onder 6.3. genoemde schade-onderbouwing van SHG;
in het incident, in de hoofdzaak en in de zaak van de nevenverzoeken:
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. N.F.H. van Eijk, kantonrechter, en op 14 september 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2007:AZ3535, r.o. 3.4.4.