ECLI:NL:RBDHA:2023:15399
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Egyptische nationaliteit, op 22 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 augustus 2022 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, omdat er niet tijdig op zijn asielaanvraag was beslist. Eiser heeft vervolgens op 14 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De staatssecretaris had de aanvraag van eiser op 8 juni 2022 in de nationale procedure opgenomen, waardoor Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de asielaanvraag. De beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet (Vw), begon op die datum. De initiële beslistermijn zou op 8 december 2022 verlopen. Aangezien de ingebrekestelling van eiser op 8 augustus 2022 was ingediend, was de beslistermijn op dat moment nog niet overschreden. Dit betekent dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend en dus niet geldig is. Zonder een geldige ingebrekestelling kan er geen beroep tegen het niet tijdig beslissen worden ingesteld, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank heeft besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.