ECLI:NL:RBDHA:2023:15376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.17764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, die naar Frankrijk is gereisd op basis van een door dat land verstrekt visum. De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische problemen heeft en dat de leefomstandigheden in Frankrijk in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uitgaat dat Frankrijk de asielaanvraag met inachtneming van de geldende Europese regelgeving zal behandelen.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Frankrijk in een situatie terecht zal komen die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Frankrijk geen medische zorg zal ontvangen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet gehouden was om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken en de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17764

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Totosashvili als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser stelt dat hij geboren is op [geboortedatum]. Verder stelt eiser dat hij de Indonesische en de Sierraleoonse nationaliteit heeft.
6. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat eiser naar Frankrijk is gereisd op basis van een door dat land verstrekt visum. Eiser is na aankomst in Frankrijk doorgereisd naar Nederland en heeft daar asiel aangevraagd. Op grond artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] is Frankrijk verantwoordelijk voor deze asielaanvraag. De staatssecretaris heeft eisers asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. [2] Nederland heeft op 28 februari 2023 aan Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 28 april 2023 aanvaard.
De standpunten van partijen
7. Eiser verzet zich tegen overdracht aan Frankrijk. Hij voert aan dat de leefomstandigheden waaraan hij in Frankrijk zal worden blootgesteld in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Dit baseert hij op de beperkte beschikbaarheid van opvang in Frankrijk, in combinatie met zijn medische problemen. Door zijn neurologische aandoening, aangezichtsverlamming, doofheid en daarmee samenhangende problemen als hoofdpijn en slapeloosheid, beschikt eiser niet over de mate van zelfredzaamheid die in Frankrijk kennelijk van asielzoekers wordt verwacht om toegang te krijgen tot opvang en medische voorzieningen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar uitspraken van de rechtbank Arnsberg [5] en de rechtbank Hannover. [6] Bovendien voert eiser aan dat hij in Frankrijk niet veilig is omdat hij Indonesië is ontvlucht om te ontkomen aan mensen die hem bedreigen, en die weet hebben van zijn vlucht naar Frankrijk. De staatssecretaris had in eisers situatie aanleiding moeten zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen.
8. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat Frankrijk het asielverzoek met inachtneming van de daarvoor geldende Europese regelgeving in behandeling zal nemen. Hij neemt wel aan dat eiser medische problemen heeft, maar niet dat deze problemen aan een verantwoorde overdracht aan Frankrijk in de weg staan. Hij is ook van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er in zijn geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris eisers asielverzoek onverplicht inhoudelijk in behandeling had moeten nemen.
Het oordeel van de rechtbank
9. Tussen partijen is niet in geschil dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Verder geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [7]
10. Het is daarom aan eiser om aannemelijk maken dat in zijn geval niet (langer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals omschreven in het arrest Jawo. [8] Dit houdt, kort gezegd, in dat eiser aannemelijk moet maken dat hij als gevolg van de voorgenomen overdracht aan Frankrijk terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte.
11. Op basis van de informatie die eiser heeft ingebracht komt de rechtbank niet tot het oordeel dat deze drempel is bereikt. Uit algemeen beschikbare bronnen, waaronder het AIDA rapport over Frankrijk, [9] blijkt weliswaar dat het gebrek aan opvangcapaciteit een serieus probleem is, maar tevens dat voor de meeste asielzoekers wel opvang beschikbaar is. Dat sprake is van een structurele, aan het systeem gerelateerde fout in de asielprocedure dan wel de opvangvoorziening, is daarom niet gebleken. Het door eiser overgelegde rapport van het EADH [10] gaat over de voorzieningen in Frankrijk in 2017 en is daarom gedateerd. Dit rapport is niet geschikt om de actuele situatie voor asielzoekers in Frankrijk te beoordelen. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat eiser in Frankrijk geen asiel heeft aangevraagd en daarom ook niet aan zijn eigen ervaring de vrees kan ontlenen dat hij in Frankrijk terecht zal komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
12. Voor wat betreft de gezondheidsproblemen van eiser heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat eisers vrees dat hij in Frankrijk geen medische verzorging zal krijgen, niet is onderbouwd. Ook heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland. In dit verband wijst de rechtbank nog op de omstandigheid dat Frankrijk expliciet met de overname van eiser heeft ingestemd en dat de staatssecretaris op grond van artikel 32 van de Dublinverordening informatie over eisers gezondheid met de Franse autoriteiten kan delen, als eiser daarmee instemt. Het beroep op de uitspraken van een tweetal rechtbanken in Duitsland leidt niet tot een ander oordeel. In beide zaken was sprake van zeer specifieke individuele (medische) omstandigheden die niet vergelijkbaar zijn met de situatie waarin eiser zich bevindt. [11]
13. Mocht eiser onverhoopt toch tegen problemen aanlopen in Frankrijk, dan dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in Frankrijk terecht zal komen in een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Ook was de staatssecretaris in redelijkheid niet gehouden om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken en de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Eisers vrees voor zijn belagers in Indonesië, die op de hoogte zouden zijn van zijn vertrek naar Frankrijk, is niet onderbouwd en leidt daarom ook niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond.
16. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie ook artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg van 25 april 2019.
6.Uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023.
7.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, recent bevestigd in de uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940.
8.Arrest van het EU Hof van Justitie van 19 maart 2019 in zaak C-163/17.
9.Asylum Information Database, rapport Frankrijk, laatste update van 8 april 2022.
10.European Association for the Defense of Human Rights.
11.Zie voor een inhoudelijke bespreking van de uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 4 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7029. De zaak van het Verwaltungsgericht Hannover betrof een pasgeboren baby.