ECLI:NL:RBDHA:2023:15373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die eerder in Duitsland asiel had aangevraagd. Eiser heeft aangevoerd dat de Duitse autoriteiten zijn aanvragen hebben afgewezen en dat hij niet veilig kan worden teruggestuurd naar Duitsland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten het verzoek om terugname op grond van de Dublinverordening hebben geaccepteerd en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in Duitsland niet de bescherming zal krijgen die hij nodig heeft.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een evident en fundamenteel verschil is in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die zou aantonen dat hij in Duitsland geen internationale bescherming zou krijgen, terwijl hij dat in Nederland wel zou krijgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20680
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft dit beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld in Middelburg. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 januari 2020 en 6 februari 2020 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat de Duitse autoriteiten beide asielaanvragen hebben afgewezen. Op 7 april 2023 heeft verweerder de Duitse autoriteiten verzocht om eiser op grond van de Dublinverordening [1] terug te nemen. Op 14 april 2023 hebben de Duitse autoriteiten hiermee ingestemd, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
2. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Duitsland uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder daar in zijn geval niet van uit mag gaan. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft niet met stukken onderbouwd dat Duitsland in het algemeen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Uit de verklaringen van eiser over zijn ervaring in Duitsland volgt ook niet dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun internationale verdragsverplichtingen houden.
3. Uit de omstandigheid dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, kan niet worden afgeleid dat eiser gedwongen zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst op een wijze die in strijd is met het verbod van non-refoulement. Eiser heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd het onderhavige verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Daarbij komt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland en een mogelijke uitzetting naar Syrië. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat indien eiser van mening is dat Duitsland handelt in strijd met deze richtlijnen, daarover bij de desbetreffende autoriteiten dient te worden geklaagd. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
4. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen Nederland en Duitsland sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Uit vaste rechtspraak [2] volgt namelijk dat eiser hiervoor in de eerste plaats algemene informatie moet overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat hem in Duitsland op grond van het beschermingsbeleid geen internationale bescherming wordt geboden, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt.
5. Verweerder heeft in de door eiser overigens aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1862.