ECLI:NL:RBDHA:2023:15372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
641178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie in civiele procedure met betrekking tot proceskosten en zekerheidstelling

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 11 oktober 2023 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en de gedaagden, waaronder Burgerme Nederland B.V. en Burgerme Marketing B.V. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 26 juli 2023, bepaald dat [eiser] zekerheid moest stellen voor de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 8.870. De zekerheid kon worden gesteld door middel van een afroepgarantie of een storting in depot bij een notaris.

[Eiser] heeft gesteld dat hij het bedrag van € 8.870 heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van zijn advocaat, maar de gedaagden betwisten dat deze zekerheid voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft overwogen dat de gestelde zekerheid niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6:51 BW, omdat de Stichting, waar het bedrag is gestort, een termijn van vier weken heeft opgenomen voordat zij tot betaling overgaat. Dit leidt tot extra moeite voor de gedaagden om hun proceskosten te verhalen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om [eiser] nogmaals de kans te geven om voldoende zekerheid te stellen, gezien het feit dat dit al de tweede kans was. De rechtbank verleent daarom het gevorderde ontslag van instantie aan de gedaagden en veroordeelt [eiser] in de proceskosten van zowel Burgerme Nederland B.V. als Burgerme Marketing B.V., die in totaal zijn vastgesteld op € 4.611,50 en € 3.271,50 respectievelijk. De proceskostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/641178 / HA ZA 23-62
Vonnis in incident van 11 oktober 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. A.W.J.D. Ray-Engels te Roermond,
tegen

1.BURGERME NEDERLAND B.V.te Leiderdorp ,

advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
2.
BURGERME MARKETING B.V.te Leiderdorp ,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
3.
[gedaagde sub 3]te [plaats 2] ,
advocaat: mr. J.J.Y. Kleingeld te Rijswijk ZH,
gedaagden.
Partijen worden hierna achtereenvolgens [eiser] , Burgerme NL , Burgerme Marketing en [gedaagde sub 3] genoemd en gedaagden samen Burgerme c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juli 2023;
- de akte van [eiser] van 9 augustus 2023, met productie;
- de antwoordakte van [gedaagde sub 3] van 23 augustus 2023;
- de antwoordakte van Burgerme NL en Burgerme Marketing van 23 augustus 2023;
- de rolbeslissing van 23 augustus 2023;
- de akte uitlaten producties van [gedaagde sub 3] van 13 september 2023;
- de akte uitlaten producties van Burgerme NL en Burgerme Marketing van 13 september 2023;
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 26 juli 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk binnen twee weken nadien alsnog (voldoende) zekerheid te (doen) stellen voor de proceskosten van Burgerme c.s. De hoogte van deze zekerheid is vastgesteld op € 8.870 in totaal. Ten aanzien van de wijze van zekerheidsstelling is in het tussenvonnis overwogen dat deze in ieder geval kan worden gesteld door middel van (i) een afroepgarantie bij een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden of (ii) een storting in depot bij een notaris waarbij uitbetaling op basis van een veroordelend vonnis kan plaatsvinden.
2.2.
Volgens [eiser] is inmiddels een bedrag van € 8.870 overgeboekt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van zijn advocaat (hierna: de Stichting). Daarnaast blijkt uit de door hem overgelegde “
verklaring/toezegging” van de Stichting van 2 augustus 2023 (hierna: de verklaringen van de Stichting), en de nader door hem ingediende stukken (waaronder een print van een bankoverschrijving en een verklaring van zijn moeder van 22 augustus 2023) dat Burgerme c.s. zonder moeite verhaal kunnen nemen bij de Stichting. Daarmee is voldoende zekerheid gesteld, aldus [eiser] .
2.3.
Burgerme c.s. betogen (ieder voor zich) dat de door [eiser] gestelde zekerheid niet voldoet aan de vereisten. Dit betekent dat alsnog ontslag van instantie moet worden verleend op grond van artikel 27 lid 2 Faillissementswet (Fw), aldus Burgerme c.s.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat [eiser] zekerheid heeft gesteld door het bedrag te (laten) storten op de derdengeldrekening van zijn advocaat, is geen reden om te oordelen dat niet aan de voorwaarde van artikel 6:51 BW is voldaan.
2.5.
In beide verklaringen van de Stichting, waarnaar ook in de nader overgelegde verklaring van de moeder van [eiser] wordt verwezen, is echter onder meer opgenomen:
“ De Stichting zal op eerste schriftelijke verzoek overgaan tot betaling van een bedrag ad (maximaal)[…]
,mits:
[…]
(iii) eiser binnen 4 weken na dagtekening van het vonnis niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting in gevolge de proceskostenveroordeling heeft voldaan.
Volgens [eiser] is deze onder iii bedoelde termijn van 4 weken opgenomen, “
zodat eiser gelegenheid heeft om eerst zelf gelden te fourneren, al dan niet door een beroep te doen op de dekking van diens rechtsbijstandverzekering’.
2.6.
De rechtbank is– net als Burgerme c.s. – van oordeel dat het opnemen van een dergelijke termijn van 4 weken zich in de gegeven omstandigheden niet verdraagt met het bepaalde in artikel 6:51 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van de rechtbank moeten Burgerme c.s. zich in geval van een (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) proceskostenveroordeling van [eiser] zonder moeite kunnen verhalen op de gestelde zekerheid. Dat is hier niet het geval. De stichting zou immers aan Burgerme c.s. kunnen vragen om aan te tonen dat [eiser] niet zelf de proceskosten heeft voldaan, waardoor Burgerme c.s. extra moeite moet doen om de proceskosten betaald te krijgen. Ook leidt de voorwaarde door de vier weken termijn tot een vertraging. Tot slot is in de jurisprudentie een dergelijke voorwaarde niet bekend.
2.7.
Het voorgaande klemt temeer gelet op de omstandigheid dat dit al ‘de tweede kans’ was voor [eiser] . Gelet hierop en met het oog op (mogelijk niet-verhaalbare) kosten van Burgerme c.s. die dit met zich meebrengt, ziet de rechtbank geen aanleiding om [eiser] nogmaals in de gelegenheid te stellen om voldoende zekerheid te stellen.
2.8.
Een en ander leidt ertoe dat alsnog ontslag van instantie aan Burgerme c.s. zal worden verleend.
2.9.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Burgerme Marketing en Burgerme NL vastgesteld op € 4.611,50 (€ 2.837 aan griffierecht en € 1.774,50 aan salaris advocaat (1,5 punt × tarief € 1.183).
2.10.
De proceskosten van [gedaagde sub 3] worden tot aan dit vonnis vastgesteld op € 3.271,50 (€ 314 aan griffierecht en € 2.957,50 aan salaris advocaat (2,5 punt × tarief € 1.183).

3.De beslissing

In het incident en in de hoofdzaak
De rechtbank:
3.1.
verleent Burgerme c.s. de door hen gevorderde ontslag van instantie;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Burgerme NL en Burgerme Marketing, tot op heden begroot op € 4.611,50;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Burgerme NL en Burgerme Marketing, tot op heden begroot op € 3.271,50;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
2968