In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 11 oktober 2023 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en de gedaagden, waaronder Burgerme Nederland B.V. en Burgerme Marketing B.V. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 26 juli 2023, bepaald dat [eiser] zekerheid moest stellen voor de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 8.870. De zekerheid kon worden gesteld door middel van een afroepgarantie of een storting in depot bij een notaris.
[Eiser] heeft gesteld dat hij het bedrag van € 8.870 heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van zijn advocaat, maar de gedaagden betwisten dat deze zekerheid voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft overwogen dat de gestelde zekerheid niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6:51 BW, omdat de Stichting, waar het bedrag is gestort, een termijn van vier weken heeft opgenomen voordat zij tot betaling overgaat. Dit leidt tot extra moeite voor de gedaagden om hun proceskosten te verhalen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om [eiser] nogmaals de kans te geven om voldoende zekerheid te stellen, gezien het feit dat dit al de tweede kans was. De rechtbank verleent daarom het gevorderde ontslag van instantie aan de gedaagden en veroordeelt [eiser] in de proceskosten van zowel Burgerme Nederland B.V. als Burgerme Marketing B.V., die in totaal zijn vastgesteld op € 4.611,50 en € 3.271,50 respectievelijk. De proceskostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.