ECLI:NL:RBDHA:2023:15333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/4358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en berekening dagloon

In deze zaak heeft eiseres, een vrouw uit [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Het primaire besluit van 12 oktober 2021 wees haar aanvraag voor een uitkering af, maar in een later besluit van 17 maart 2022 werd haar met terugwerkende kracht een loongerelateerde uitkering toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de berekening van de uitkering, omdat deze niet was opgenomen in het bestreden besluit van 3 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv erkent dat de berekening ontbreekt en heeft besloten zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en de hoogte van de uitkering vastgesteld op basis van de berekeningen die door het Uwv zijn overgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv de proceskosten van eiseres moet vergoeden, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder op 16 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Broens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Wardenburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Neptune Energy Netherlands B.V.gevestigd te ’s-Gravenhage, werkgeefster
(gemachtigde: mr. P.W.H.M. Willems).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2022 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv aan eiseres met ingang van 11 juni 2021 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
Bij beslissing op bezwaar van 3 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres en werkgever tegen de primaire besluiten gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en in aanvulling hierop berekeningen van het dagloon en de hoogte van de uitkering ingediend.
Eiseres heeft hierop bij brief van 20 juni 2023 gereageerd.
Met schriftelijke toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 27 september 2023 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft op 17 juni 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Met ingang van 11 juni 2021, haar eerste ziektedag, heeft het Uwv haar een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100% (de uitkering). Bij de berekening van de uitkering in het primaire besluit 2 had het Uwv inkomsten op de uitkering gekort. In het bestreden besluit heeft het Uwv dat niet meer gedaan omdat niet is gebleken van inkomsten in verband met werkzaamheden of een loondoorbetalingsverplichting. Eiseres is het daarmee eens, maar heeft niettemin tegen het bestreden besluit beroep ingesteld omdat de berekening van de uitkering hieraan ontbreekt.
2. Het Uwv erkent in het verweerschrift dat aan het bestreden besluit een berekening van de uitkering ontbreekt. Hij verzoekt de rechtbank zelf in de zaak te voorzien wat betreft de vaststelling van het dagloon en de hoogte van de uitkering. Bij brief van 7 april 2023 heeft het Uwv, in aanvulling op het verweerschrift, de berekening van het WIA-dagloon en van de hoogte van de uitkering overgelegd. Eiseres heeft met de daarin opgenomen berekening ingestemd en werkgeefster heeft zich hiertegen niet verzet.
Beoordeling
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, gelet op wat hiervoor onder punt 2 van deze uitspraak is overwogen. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van het dagloon en de hoogte van de uitkering. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak voorzien op na te melden wijze.
3.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. In het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zijn hierover nadere regels opgenomen.
3.2.
Dagloon
  • De referteperiode loopt van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2021.
  • Het loon van eiseres over deze periode bedraagt in totaal € 83.221,51.
  • Het WIA-maandloon bedraagt € 83.221,51 : 12 = € 6.935,13.
  • Het basisdagloon bedraagt € 83.221,51 : 261 = € 318,86.
  • Het gemaximeerd dagloon bedraagt € 223,40 bruto.
3.3.
Hoogte van de uitkering
  • De uitkering loopt vanaf 11 juni 2021 tot en met 10 juni 2023.
  • Het maandloon van de uitkering bedraagt € 4.858,95 bruto.
  • Voor de maanden juni 2021 en juli 2021 is de uitkering vastgesteld op 75% van het maandloon, zijnde € 3.644,21 bruto, inclusief vakantiegeld, en € 3.374,30, exclusief vakantiegeld.
  • Vanaf 11 augustus 2021 wordt bij de berekening van de uitkering uitgegaan van 70% van het maandloon.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
5. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van het dagloon en de hoogte van de uitkering;
  • bepaalt het dagloon en de hoogte van de uitkering overeenkomstig hetgeen hiervoor onder de punten 3.2 en 3.3 van deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.