In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 oktober 2023 gesloten.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist, maar voert aan dat deze niet leiden tot het oordeel dat er een risico op onderduiken of onttrekking aan het toezicht is. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van de eiser niet leiden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.