ECLI:NL:RBDHA:2023:15306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en risico op onttrekken aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 oktober 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist, maar voert aan dat deze niet leiden tot het oordeel dat er een risico op onderduiken of onttrekking aan het toezicht is. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van de eiser niet leiden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31011

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Eiser heeft zich op 29 september 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 1 oktober 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 3 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet, maar voert aan dat deze niet leiden tot het oordeel dat er een risico is op onderduiken of onttrekking aan het toezicht. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan nu eiser zich steeds bereidwillig heeft opgesteld. Het moet verweerder ook niet worden toegestaan de motivering alsnog aan te vullen omdat de motivering van een maatregel niet pas na oplegging van de maatregel kenbaar mag worden gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] is het voor de meeste gronden genoemd in artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) voldoende dat verweerder de feitelijke juistheid heeft toegelicht. Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel, maar die vinden geen toepassing in deze zaak. Omdat de zware gronden feitelijk juist zijn, beschouwt de rechtbank het risico op onttrekken aan het toezicht als een gegeven. Voor de lichte gronden geldt dat deze niet alleen feitelijk juist moeten zijn, maar ook moeten zijn toegelicht in het besluit. Dat is het geval. Nu de zware en lichte gronden naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, kunnen deze aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en de maatregel dragen.
5. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend zal zijn. Daarbij heeft hij terecht meewogen dat eiser zich niet heeft verzet tegen de maatregel, dat eiser geen concrete handelingen heeft verricht waaruit zijn bereidwilligheid om mee te werken aan zijn vertrek zouden blijken en dat er ook overigens geen omstandigheden zijn die detentie voor eiser onevenredig bezwarend zouden maken. Het enkele feit dat eiser zich bereidwillig opstelt, maakt niet dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen.
6. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is te achten. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, [4] ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, eerste, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, eerste, vierde lid, van het Vb.
3.Uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.