In deze zaak heeft eiseres op 23 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar en haar minderjarige kinderen, om bij haar referent in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 maart 2023 de aanvraag van eiseres ingewilligd, maar eiseres had eerder de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft eiseres op 8 september 2023 verzocht om te bevestigen of zij haar beroep wilde intrekken nu de aanvraag was ingewilligd, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De staatssecretaris had de termijn voor het nemen van een besluit met drie maanden verlengd, maar deze termijn was inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen het alsnog genomen besluit van 2 mei 2023 ongegrond is.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.