In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan over een klacht die door verzoeker was ingediend tegen de zorgaanbieder [Accommodatie] in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1982, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie van [Accommodatie] over de beslissing van de zorgverantwoordelijke, mevrouw [A], om hem verplichte zorg op te leggen in de vorm van opname en beperking van zijn bewegingsvrijheid. De klachtencommissie had de klacht op 27 juni 2023 ongegrond verklaard, waarna verzoeker de rechtbank verzocht om de klacht alsnog gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder niet conform de wettelijke verplichtingen had gehandeld, met name omdat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg onvoldoende was gemotiveerd en er geen adequaat vooroverleg met verzoeker had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat verzoeker onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd en kende een schadevergoeding toe van € 800,00 voor de periode dat hij onterecht in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum had verbleven.
De rechtbank verklaarde de klacht gegrond en wees de verzoeken van verzoeker af die betrekking hadden op de periode van opname in een reguliere GGZ-instelling, aangezien deze niet ter beoordeling voorlag. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen de uitspraak staat het rechtsmiddel van cassatie open, terwijl tegen de toekenning van schadevergoeding hoger beroep mogelijk is.