ECLI:NL:RBDHA:2023:15280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/650728 / FA RK 23-5073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan over een klacht die door verzoeker was ingediend tegen de zorgaanbieder [Accommodatie] in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1982, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie van [Accommodatie] over de beslissing van de zorgverantwoordelijke, mevrouw [A], om hem verplichte zorg op te leggen in de vorm van opname en beperking van zijn bewegingsvrijheid. De klachtencommissie had de klacht op 27 juni 2023 ongegrond verklaard, waarna verzoeker de rechtbank verzocht om de klacht alsnog gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder niet conform de wettelijke verplichtingen had gehandeld, met name omdat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg onvoldoende was gemotiveerd en er geen adequaat vooroverleg met verzoeker had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat verzoeker onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd en kende een schadevergoeding toe van € 800,00 voor de periode dat hij onterecht in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum had verbleven.

De rechtbank verklaarde de klacht gegrond en wees de verzoeken van verzoeker af die betrekking hadden op de periode van opname in een reguliere GGZ-instelling, aangezien deze niet ter beoordeling voorlag. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen de uitspraak staat het rechtsmiddel van cassatie open, terwijl tegen de toekenning van schadevergoeding hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/650728 / FA RK 23-5073
Datum beschikking: 15 augustus 2023
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en schadevergoeding ex artikel 10:11 Wvggz

Beschikking op het op 18 juli 2023 ingediende verzoekschrift van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.I. Echteld te Gouda,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie Wvggz van [Accommodatie] (hierna te noemen: de klachtencommissie) en over een verzoek tot schadevergoeding.
Als belanghebbenden wordt aangemerkt:
- de zorgaanbieder [Accommodatie] (hierna te noemen: [Accommodatie] );
- de officier van justitie.

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift van [Accommodatie] van 22 mei 2023;
- het aanvullende verweerschrift van [Accommodatie] 22 juni 2023.
Op 21 april 2023 is door de rechtbank ten behoeve van verzoeker een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 21 oktober 2023.
Verzoeker heeft bij brief van 2 mei 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de beslissing van mevrouw [A] (hierna te noemen: de zorgverantwoordelijke) tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De klachtencommissie heeft op 27 juni 2023 de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op schrift gesteld en op 29 juni 2023 aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift de rechtbank verzocht de door hem ingediende klacht alsnog gegrond te verklaren en een schadevergoeding toe te kennen van € 100,00 voor elke dag dat hij in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna te noemen: het PPC) heeft verbleven. Daarnaast wordt verzocht om het toekennen van een schadevergoeding van
€ 50,00 euro voor elke dag dat verzoeker op de gesloten afdeling van [GGZ] heeft verbleven, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
Op 8 augustus 2023 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld.
Daarbij zijn gehoord:
- de advocaat van verzoeker;
- de geneesheer-directeur van [Accommodatie] , de heer [B] ;
- de officier van justitie, mr. [C] .
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat verzoeker niet is verschenen. Hij heeft zijn advocaat gemachtigd om namens hem het woord te voeren.

Standpunten partijen

Namens verzoeker heeft de advocaat ter zitting het standpunt van verzoeker zoals verwoord in de klacht gericht aan de klachtencommissie van 7 mei 2023 en in het verzoekschrift aan de rechtbank van 18 juli 2023 gehandhaafd. Hiertoe heeft de advocaat – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verzoeker na afloop van zijn detentie op 1 mei 2023 zonder geldige titel van zijn vrijheid is ontnomen. Hij had moeten worden ontslagen uit het PPC. Door zijn verblijf in het PPC voort te zetten in plaats van hem in vrijheid te stellen is zijn rechtspositie op dat moment zelfs verslechterd. De Penitentiaire Beginselenwet (hierna: PBW) is niet van toepassing in geval van een verleende zorgmachtiging, nu het hierbij niet gaat om een strafrechtelijke titel of een maatregel van TBS. Niet is gebleken dat ambulante zorg voor verzoeker niet passend was. Het verblijf van verzoeker in het PPC was dan ook disproportioneel.
Voorts is de aanzeggingsbrief waarin het besluit tot de (gesloten) opname is neergelegd, een dag te laat, op 2 mei 2023, opgesteld en voldoet de brief niet aan de wettelijke eisen van artikel 8:9 Wvggz. Verzoeker is voorafgaand niet gehoord, terwijl er geen verzet was tegen ambulante zorg. Daarbij betwist verzoeker dat hij een intake bij een beschermde woonvorm heeft geweigerd. Ook zijn er geen alternatieven voor de voortzetting van het verblijf in het PPC besproken. Er had dan ook niet kunnen worden geconcludeerd dat er sprake was van een gewijzigde situatie op 1 mei 2023. Dit oordeel is door de zorgverantwoordelijke onvoldoende gemotiveerd. Als gevolg van deze gang van zaken heeft verzoeker in onzekerheid gezeten en hij is boos geweest over de situatie.
De geneesheer-directeur heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens de strafzaak door de officier van justitie is aangewezen ter voorbereiding van de zorgmachtiging. Verzoeker was daarvoor nog niet bekend bij [Accommodatie] . Gaandeweg is duidelijk geworden dat een ambulant traject niet werkbaar zou zijn en is op 1 mei 2023 besloten tot opname. Het doen van onderzoek naar het actuele toestandsbeeld voorafgaand aan de beslissing tot het verlenen van verplichte zoals dat normaliter wordt gedaan bij een reeds opgenomen persoon, was lastig te organiseren, omdat verzoeker niet bekend was bij [Accommodatie] en in het PPC verbleef. In dit geval is het onderzoek van de zorgverantwoordelijke gebaseerd op contacten met de medewerkers van het PPC. Daarbij is op grond van de voorgeschiedenis van verzoeker geconcludeerd dat er zorgen waren over de zorgmijdende houding van verzoeker en zijn weigering zich te laten te begeleiden en naar de intake voor de beschermde woonvorm te gaan. Op 2 mei 2023 is de schriftelijke aanzegging door de zorgverantwoordelijke opgesteld. Met de opname is beoogd de zorg te continueren en verder vorm te gaan geven. Vanwege het tekort aan bedden is echter niet altijd direct een opnameplek beschikbaar. Daarbij werd voor verzoeker plaatsing in een instelling met het veiligheidsniveau 1 voldoende geacht, terwijl [Accommodatie] enkel over plekken met het veiligheidsniveau 2 en 3 beschikt.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de uitvoering van de zorgmachtiging vanaf het moment van afgifte onder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder valt. Ook in geval de officier in zijn verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging aangeeft dat alleen tot opname zal worden overgegaan indien ambulante zorg niet langer toereikend is, kunnen gewijzigde omstandigheden ertoe leiden dat door de zorgaanbieder toch direct tot opname wordt overgegaan.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
De rechtbank stelt vervolgens de volgende feiten vast.
Op 21 april 2023 is verzoeker strafrechtelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 189 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is op 21 april 2023 door de rechtbank met toepassing van artikel 2:3 Wet forensische zorg een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden
.De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verplichte zorg in eerste instantie binnen het ambulante kader diende te worden uitgevoerd, maar dat verzoeker ook in een meer dwingend kader zorg moet kunnen ontvangen zodra daar op enig moment noodzaak toe is.
Op 1 mei 2023 eindigde de gevangenisstraf en op dezelfde dag is verzoeker bij de Penitentiaire Inrichting Haaglanden uitgeschreven. Normaliter zou verzoeker hierna in vrijheid zijn gesteld.
Mevrouw [D] , werkzaam als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige bij het PPC, heeft op 1 mei 2023 telefonisch overleg gevoerd met [Accommodatie] en daarbij aangegeven dat opname van verzoeker aansluitend aan zijn detentie volgens haar nodig is. Vervolgens is besloten om verzoeker in ieder geval van 1 mei 2023 tot 2 mei 2023 in het PPC te houden.
Op 2 mei 2023 heeft de zorgverantwoordelijke, mevrouw [A] , de beslissing genomen over te gaan op het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. Doordat er niet direct een plek beschikbaar was in een reguliere Wvggz accommodatie, is besloten de opname in het PPC op grond van artikel 9, lid 2, aanhef en onder h PBW uit te voeren in afwachting van een beschikbare plek voor verzoeker.
Verzoeker is vervolgens op 8 mei 2023 opgenomen in een accommodatie van [GGZ] , alwaar hij tot 26 mei 2023 heeft verbleven. Verzoeker is vervolgens met ontslag gegaan.
Op grond van artikel 8:9, eerste lid, Wvggz neemt de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet dan nadat hij:
a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
b. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
c. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.
Vervolgens bepaalt het tweede lid van artikel 8:9 Wvggz dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging op schrift stelt en de beslissing van een schriftelijke motivering voorziet.
Op grond van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op 2 mei 2023 onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de schriftelijke aanzegging onvoldoende is gemotiveerd.
De rechtbank overweegt daarbij dat de zorgverantwoordelijke onvoldoende heeft uiteengezet op welke wijze zij zich bij het nemen van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van verzoeker. In de schriftelijke aanzegging staat beschreven dat de zorgverantwoordelijke verzoeker op 2 mei 2023 heeft onderzocht, maar dat het haar door omstandigheden niet is gelukt verzoeker te spreken. Welke omstandigheden dit zijn en welke inspanningen zij heeft verricht om voorafgaand aan de beslissing een persoonlijk vooroverleg te kunnen voeren met verzoeker, is niet duidelijk geworden. Dat de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan haar beslissing contact heeft gehad met de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van het PPC en de beslissing in overleg met de geneesheer-directeur van [Accommodatie] is genomen, doet niet af aan de verplichting van het voeren van een vooroverleg met verzoeker. Daarnaast kan het persoonlijk overleg van de zorgverantwoordelijke met verzoeker op 13 maart 2023, nog voordat de zorgmachtiging door de rechtbank is verleend, niet worden gezien als een vooroverleg zoals bedoeld in artikel 8:9, eerste lid onder sub b, Wvggz.
Voorts overweegt de rechtbank dat de zorgverantwoordelijke de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de aanzeggingsbrief onvoldoende van een schriftelijke motivering heeft voorzien. In de medische verklaring die eerder ten behoeve van het verzoek zorgmachtiging is opgesteld, heeft de psychiater verklaard dat verzoeker op dat moment al enige tijd stabiel functionerend was, rustig aanwezig was, en zijn medicatie innam. Hij zou in een reguliere GGZ-instelling verder kunnen stabiliseren en worden toegeleid naar een begeleide woonvorm. Zoals uit het zorgplan en het verzoekschrift van de officier van justitie blijkt, werd beoogd de zorgmachtiging ten uitvoer te leggen in het ambulante kader en was een opname pas noodzakelijk indien ambulante verplichte zorg niet langer proportioneel, subsidiair, doelmatig of veilig is. De motivering van de zorgverantwoordelijke in de schriftelijke aanzegging van 2 mei 2023 luidt vervolgens: “Continuïteit van zorg dreigt verloren te gaan wanneer u zonder aansluitende klinische opname in de GGZ de PPC verlaat. Hierbij is een dreigend delictgevaar naar anderen wanneer de zorg niet gecontinueerd kan worden”. In de brief ontbreekt in zijn geheel een beschrijving op grond van welke feiten en omstandigheden de zorgverantwoordelijke van oordeel was dat er was voldaan aan de wettelijke eisen voor het verlenen van klinische verplichte zorg zoals bedoeld in artikel 3:3 Wvggz. Ook ontbreekt een deugdelijke motivering waarom ambulante verplichte zorg, waarop de zorgmachtiging in eerste instantie ziet, niet proportioneel, subsidiair, doelmatig of veilig zou zijn, en waarom er een noodzaak tot een opname zou zijn, zoals bedoeld in de zorgmachtiging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de zorgaanbieder [Accommodatie] niet conform artikel 8:9 Wvggz is gehandeld en acht de klacht van verzoeker om die reden reeds gegrond. Met dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beslissing tot voortzetting van het verblijf van verzoeker in het PPC in afwachting van een opname plek in een reguliere GGZ instelling.
Schadevergoeding
Op grond van artikel 10:11, tweede lid, Wvggz, kan verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, Wvggz bij de rechter tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken. Het vierde lid bepaalt dat de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekent.
Nu de rechtbank van oordeel is dat [Accommodatie] niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen uit artikel 8:9 Wvggz, ziet de rechtbank voldoende aanleiding voor de toekenning van een schadevergoeding. Als gevolg van de schending van artikel 8:9 Wvggz is verzoeker onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd. Het is voldoende aannemelijk dat hij hierdoor schade heeft geleden. Verzoeker heeft immers voor een periode van acht dagen onrechtmatig in het PPC verbleven, waarbij hij zich – zoals onweersproken is gesteld – in een onzekere situatie en slechtere rechtspositie heeft bevonden dan een reguliere strafrechtelijke justitiabele. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat deze situatie bij verzoeker heeft geleid tot gevoelens van onzekerheid, frustratie en boosheid. Een vergoeding van € 100,00 per dag, gerekend over de periode van 1 mei 2023 tot en met 8 mei 2023 is dan ook billijk. Dit leidt tot een totaalbedrag van € 800,00. De rechtbank zal [Accommodatie] veroordelen tot vergoeding van dat bedrag aan verzoeker.
De verzochte schadevergoeding voor de periode dat verzoeker verplicht opgenomen is geweest in een accommodatie van [GGZ] zal de rechtbank afwijzen, nu de klacht van verzoeker zich enkel heeft gericht op de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg door de zorgverantwoordelijke van [Accommodatie] . De beoordeling van de beslissing van [GGZ] om betrokkene verplicht op te nemen is in de onderhavige procedure niet aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd.
Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht gegrond;
kent een schadevergoeding toe aan verzoeker voor een bedrag van € 800,00, te betalen door [Accommodatie] ;
verklaart de beslissing ten aanzien van de schadevergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. van den Dries, A.M.A. Keulen en B. Martinez-Hammer, rechters, bijgestaan door K.S. Versteegen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 augustus 2023.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing op de toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.