In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 2 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, maar dat eiser niet aan de vereisten voor het indienen van beroep heeft voldaan. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet worden beslist, voordat beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft dit gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op basis van een nieuw besluit van 27 september 2022 met negen maanden was verlengd. Hierdoor was de termijn voor het beslissen op de aanvraag nog niet verstreken op het moment dat eiser de ingebrekestelling indiende.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 2 juni 2023 openbaar gemaakt.