ECLI:NL:RBDHA:2023:15213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/652393 / JE RK 23-1685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam01] voor de duur van een jaar, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De ouders van [naam01], de moeder en de vader, zijn met elkaar gehuwd en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet zijn verschenen tijdens de mondelinge behandeling, maar dat zij wel correct zijn opgeroepen. De Raad heeft zorgen geuit over de fysieke ontwikkeling van [naam01], die sinds haar plaatsing in het pleeggezin is verbeterd, maar de thuissituatie van de ouders is onveranderd gebleven. De moeder heeft hulp nodig voor haar mentale klachten, terwijl de vader niet in staat is om de zorg voor [naam01] op zich te nemen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om [naam01] de opvoeding te bieden die zij nodig heeft en dat het noodzakelijk is dat een onafhankelijke jeugdbeschermer betrokken blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar toegewezen, met als doel de ontwikkeling van [naam01] te waarborgen en de hulpverlening aan de ouders te monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/652393 / JE RK 23-1685
Datum uitspraak: 25 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, regioHaaglanden, locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[naam01], geboren op [geboortedatum01] 2021 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam02],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
[naam03],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats01] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- [naam04] namens de Raad;
- [naam05] namens de gecertificeerde instelling.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[naam01] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [naam01] .
2.4.
[naam01] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam01] voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Sinds januari 2023 woont [naam01] met toestemming van de ouders in het pleeggezin. Bij [naam01] waren er zorgen om haar fysieke ontwikkeling zoals een scheefgegroeide schedel. De fysieke ontwikkeling van [naam01] is vanaf de plaatsing bij het pleeggezin sterk verbeterd. De grootste zorg van de Raad is nu dat de omstandigheden in de thuissituatie niet zijn veranderd sinds [naam01] in het pleeggezin woont. Dit valt ouders niet te verwijten. De moeder wil hulp en heeft traumabehandeling nodig, maar staat nog steeds op de wachtlijst. Zij geeft aan dat zij [naam01] graag weer zou willen opvoeden, maar dat zij de zorg voor [naam01] , gelet op haar mentale klachten, niet aankan. Zij lijkt druk te voelen van haar omgeving om de zorg voor [naam01] weer op zich te nemen. De vader kan op dit moment ook niet thuis voor [naam01] zorgen, nu hij geen aanpassingen kan maken in zijn werkschema. De ouders hebben andere behoeften als het gaat om het contact met [naam01] , wat leidt tot spanning tussen hen. Als de traumabehandeling is gestart moeten de opvoedvaardigheden van de ouders in kaart worden gebracht. Er zijn nog grote stappen te zetten voordat [naam01] bij de ouders kan wonen. De hulpverlening moet van de grond komen en er dient gewerkt te worden aan wederzijds begrip tussen de ouders over elkaars grenzen. Het is belangrijk dat een jeugdbeschermer toezicht houdt op de ontwikkeling van [naam01] en het contact tussen de ouders en [naam01] kan monitoren. Gelet op het voorgaande vindt de Raad een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar noodzakelijk. De Raad vindt een termijn van twaalf maanden een aanvaardbare termijn voor [naam01] om onzekerheid over haar toekomstperspectief te ervaren.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen van de Raad. Vanuit het preventieve kader is de jeugdbeschermer sinds maart 2023 betrokken. De gecertificeerde instelling ziet dat de vader graag wil dat [naam01] weer thuis komt. Daarentegen is het voor hem niet mogelijk om de opvoedtaken van de moeder over te nemen. Na de behandeling van de moeder is het belangrijk om te kijken naar de opvoedvaardigheden van de ouders.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe omdat [naam01] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn positieve stappen gezet in het pleeggezin, maar de thuissituatie bij de ouders is nog niet verbeterd. De ouders zijn onvoldoende bij machte om [naam01] een opvoedomgeving te bieden die zij nodig heeft. Het is noodzakelijk dat de moeder eerst hulp ontvangt voor haar belaste verleden. Daarnaast kan de vader ook niet volledig de zorg van [naam01] op zich nemen. Het verschil in behoefte van de ouders aan contact met [naam01] en de verschillende visie op het weer thuis wonen van haar kan leiden tot verdere spanningen tussen ouders. Dit is niet in het belang van [naam01] en de kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat een onafhankelijke jeugdbeschermer betrokken blijft. Zij kan toezien op de ontwikkeling van [naam01] en het hulpverleningstraject van de moeder monitoren en begeleiden.
De kinderrechter is van oordeel dat [naam01] momenteel niet bij haar ouders kan wonen. Zij lijkt zich goed te ontwikkelen in het pleeggezin en het is nodig dat deze plek voorlopig geborgd wordt. Met het oog op de hechting van [naam01] vindt de kinderrechter het belangrijk dat zij regelmatig contact heeft met de ouders. De jeugdbeschermer dient hier op toe te zien.
Om de voorgaande doelen te bewerkstelligen is een termijn van één jaar passend en geboden. Hoewel het gaat om een jong meisje oordeelt de kinderrechter dat in dit geval de termijn van twaalf maanden voor [naam01] aanvaardbaar is om onzekerheid te hebben over haar opvoedperspectief. De kinderrechter zal dan ook het verzoek zoals verzocht toewijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [naam01] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 25 september 2023 tot 25 september 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 september 2023 tot 25 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2023 door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 9 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.