In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 6 april 2023 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank ook de bestuurlijke dwangsom vaststelde en verweerder in de proceskosten zou veroordelen. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de inhoud van het beroep, omdat eiser geen belang meer had bij zijn oorspronkelijke beroep. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat verweerder te laat heeft beslist op de aanvraag. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor voor de aard van de zaak.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 26 april 2023 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling gebaseerd op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser heeft geen belang meer bij het beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist op zijn aanvraag.