In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep dat door de eiser is ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 15 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De eiser stelde dat de verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag, wat hem noopte tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van beroep, omdat hij geen ingebrekestelling had gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken, met negen maanden zijn verlengd. Dit betekent dat de termijn om te beslissen op de aanvraag van de eiser nog niet was verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en voldeed de eiser niet aan de voorwaarden voor het indienen van beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.