In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Lavell, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 21 april 2021 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is door de Staatssecretaris met negen maanden verlengd. Eiser heeft de Staatssecretaris op 24 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ontvankelijk en gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft de Staatssecretaris een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Staatssecretaris de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 418,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 20 april 2023 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de relevante artikelen zijn toegepast om de rechtsgang te waarborgen en de rechten van de eiser te beschermen.