ECLI:NL:RBDHA:2023:15156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/5654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van hersteloperatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023, in de zaak SGR 22/5654, is het beroep van eiseres tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres had in 2014 en 2015 kinderopvangtoeslag ontvangen, maar verzocht in 2020 om herbeoordeling van deze toeslag, omdat zij zich gedupeerd voelde door de toeslagenaffaire. De Belastingdienst had haar verzoek om compensatie afgewezen, omdat er geen fouten waren gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk schade had geleden. De abusievelijke conceptbeschikking die tijdelijk zichtbaar was in haar digitale omgeving had geen gevolgen gehad voor haar recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van institutioneel vooringenomen handelen en dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar was met die van andere gedupeerden die wel compensatie hadden ontvangen. Eiseres had ook geen concrete aanknopingspunten aangedragen die twijfels over de zorgvuldigheid van het advies van de Commissie van Wijzen rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht had op compensatie en ook geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van daadwerkelijke schade en de voorwaarden waaronder compensatie kan worden toegekend in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.S. Winter),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om aan eiseres compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek om compensatie in het besluit van 26 maart 2021 (het primaire besluit) afgewezen, omdat niet is gebleken dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2014 en 2015 fouten zijn gemaakt. In het bestreden besluit van 26 juli 2022 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft voor de jaren 2014 en 2015 kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kinderen. Bij besluit van 27 december 2013 is aan eiseres voor het jaar 2014 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 3.465. Het voorschot is op
21 maart 2014 ongewijzigd vastgesteld en op 15 oktober 2015 is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 definitief berekend op € 3.895. Eiseres heeft hierdoor nog een bedrag van verweerder ontvangen van € 435. Bij besluit van 27 december 2014 is aan eiseres voor het jaar 2015 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 3.465. Op 11 november 2016 is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 definitief berekend op € 4.035. Eiseres heeft hierdoor nog een bedrag van verweerder ontvangen van € 579.
3. Eiseres heeft zich op 5 juni 2020 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2014 en 2015 (het verzoek).
4. Verweerder heeft onderzocht of bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag in de situatie van eiseres fouten zijn gemaakt en of die fouten gevolgen hebben gehad voor de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW is in haar advies van 15 maart 2021 tot de conclusie gekomen dat voor het jaar 2014 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Onder verwijzing naar dat advies, is het verzoek om compensatie in het primaire besluit afgewezen.
5. Het bezwaar van eiseres is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC heeft in haar advies van 10 mei 2022 het oordeel van de CvW ten aanzien van het jaar 2014 bevestigd en verweerder geadviseerd om te onderzoeken of er gevallen bekend zijn waarbij een per post ontvangen en niet geëffectueerde vooraankondiging van terugvordering van kinderopvangtoeslag heeft geleid tot compensatie en indien dat het geval is, ook eiseres te compenseren. De BAC heeft verweerder tevens geadviseerd om het jaar 2015 ter beoordeling voor te leggen aan de CvW.
6. In haar advies van 18 juli 2022 concludeert de CvW dat voor het jaar 2015 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en dat de compensatieregeling daarom niet van toepassing is. Voor toepassing van de hardheidscompensatie is geen aanleiding.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar het advies van de BAC en het advies van de CvW van 18 juli 2022, ongegrond verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij een gedupeerde is van de toeslagenaffaire. In de periode van 24 februari tot 27 februari 2014 heeft zij in haar digitale omgeving van mijntoeslagen.nl namelijk een vermindering van de kinderopvangtoeslag zien staan. Na drie dagen was de vermindering niet meer zichtbaar. Eiseres heeft het vermoeden dat de vermindering het gevolg was van het fraudeonderzoek Caledonië naar haar kinderopvangaanbieder. Hoewel deze vermindering uiteindelijk niet door verweerder ten uitvoer is gebracht, heeft eiseres hierdoor lange tijd in onzekerheid verkeerd over haar recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat haar persoonlijk zaakbehandelaar heeft aangegeven dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie. Eiseres beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij van haar persoonlijk zaakbehandelaar te horen heeft gekregen dat in een vergelijkbare situatie compensatie is toegekend.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Verweerder stelt dat de beslissing om aan eiseres geen compensatie toe te kennen, op goede gronden berust. In het jaar 2014 heeft eiseres gedurende drie dagen een conceptbeschikking [1] in haar digitale omgeving van mijntoeslagen.nl zien staan, maar deze was daar per vergissing geplaatst en is na drie dagen weer verwijderd [2] . De conceptbeschikking heeft verder geen gevolgen gehad voor de kinderopvangtoeslag van eiseres. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met de situatie van een gedupeerde ouder die per post een niet geëffectueerde beschikking over het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag ontving.
Wat is het toetsingskader?
10. Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [3] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
11. Het advies van de CvW is een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] mag een bestuursorgaan afgaan op een door een deskundige uitgebracht advies, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
11.1
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om het advies van de CvW onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen concrete aanknopingspunten die twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, rechtvaardigen. Verweerder heeft het oordeel van de CvW dan ook bij zijn besluitvorming mogen betrekken.
12. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
12.1
Vaststaat dat eiseres voor de jaren 2014 en 2015 niet met een daadwerkelijke correctie, stopzetting of terugvordering van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd is geweest. Ook de abusievelijke conceptbeschikking die gedurende drie dagen online zichtbaar was, heeft geen gevolgen gehad voor de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag van eiseres, dan wel het recht daarop. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder. De omstandigheid dat de kinderopvangaanbieder van eiseres op enig moment onderwerp is geweest van een fraudeonderzoek, maakt niet dat sprake is van door eiseres geleden schade die voor compensatie in aanmerking komt. Niet gebleken is immers dat eiseres financieel nadeel heeft ondervonden van dat onderzoek. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eiseres in aanmerking te laten komen voor een compensatie over een bedrag dat zij niet heeft hoeven terug te betalen of een verlaging die nooit is teruggevorderd. Daar komt bij dat uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 14 juli 2020 van de persoonlijk zaakbehandelaar volgt dat eiseres verklaard heeft dat zij nooit last heeft gehad van de toeslagenaffaire.
12.2
Eiseres heeft verder nog gesteld dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, omdat zij jarenlang onderworpen is geweest aan een brede uitvraag van bewijsstukken. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de controle bestond uit een vragenlijst met betrekking tot de kinderopvangkosten en de afgenomen opvanguren en het verzoek om een jaaropgave van de kinderopvangorganisatie. Verweerder betwist dat eiseres onderworpen is geweest aan een brede uitvraag van bewijsstukken om het recht op kinderopvangtoeslag te bewijzen en heeft ter zitting toegelicht dat eiseres gecontroleerd werd met het oog op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag. Nog daargelaten dat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van schade die voor compensatie in aanmerking komt, is evenmin aannemelijk gemaakt dat de handelwijze van verweerder gelijkgesteld kan worden met institutionele vooringenomenheid zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wht. Niet gebleken is dat sprake was van het opvragen van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de BAC dat eiseres onderworpen is geweest aan een reguliere, individuele controle ten behoeve van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag.
12.3
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiseres gedupeerd is als gevolg van de toeslagenaffaire.
13. In een tot de gedingstukken behorend “Oplegformulier” van 2 maart 2021 is onder meer het volgende opgenomen: “Zowel het vaktechnisch aanspreekpunt als de podco als ikzelf, als pzb’er, hebben de forfaitaire regeling doorgenomen en geconcludeerd dat er compensatie moet worden verleend over 2014 o.b.v. de CAF-V-brief (opgewekt vertrouwen) en het feit dat zij de voorgenomen correctie heeft zien staan in ‘mijntoeslagen.nl’”.
13.1
Voor zover eiseres stelt dat zij vertrouwen mocht ontlenen aan het bericht van de persoonlijk zaakbehandelaar, slaagt dit niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde in de aanvullende gronden van bezwaar uitdrukkelijk aangeeft dat eiseres geen toezegging van de persoonlijk zaakbehandelaar heeft gekregen. Nog daargelaten dat de persoonlijk zaakbehandelaar überhaupt niet bevoegd is om beslissingen te nemen over het verlenen of weigeren van compensatie, is de rechtbank van oordeel dat het wekken van de suggestie dat er recht zou zijn op compensatie onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
14. De rechtbank acht eiseres niet geslaagd in haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft niet geconcretiseerd in welk gelijk geval verweerder anders heeft gehandeld. Onder deze omstandigheden kan het verweerder niet worden aangerekend dat hij die gevallen niet heeft kunnen vinden.
14.1
Verweerder heeft in het verweerschrift wel toegelicht dat compensatie is verleend aan een groep ouders die per post een beschikking ontving over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag en waarvan de stopzetting niet werd geëffectueerd. Verweerder heeft toegelicht dat die gevallen, anders dan eiseres, geconfronteerd zijn geweest met een op rechtsgevolgen gerichte beschikking met daarin vermeld een rechtsmiddelclausule, die niet werd ingetrokken en in juli 2020 nog steeds bestond. Deze groep kon er dus zeer lange tijd niet van uitgaan dat de beschikking niet ten uitvoer zou worden gebracht en heeft daardoor langdurig in grote onzekerheid verkeerd. Deze groep was bovendien daadwerkelijk betrokken bij een aanbieder van kinderopvang die onderzocht werd in verband met mogelijk frauduleus handelen en het dubieuze handelen van deze aanbieder was er de oorzaak van dat deze ouders met dit handelen in direct verband werden gebracht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de situatie van die ouders een andere is dan die van eiseres. In haar geval ging het immers om een abusievelijke mutatie in haar digitale omgeving die na drie dagen weer was verdwenen. Na telefonisch navraag bij verweerder over hetgeen zij in haar digitale omgeving had zien staan, is aan eiseres meegedeeld dat verweerder ernaar zou kijken en op 21 maart 2014 [5] is eiseres door verweerder geïnformeerd over het ongewijzigd vaststellen van haar recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014. Van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk worden behandeld is dus niet gebleken. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
15. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om de gronden van haar bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen, oordeelt de rechtbank dat een dergelijk verzoek, zonder daarbij aan te geven in hoeverre de reactie van verweerder daarop tekortschiet, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarover de rechtbank zich moet uitlaten.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een compensatie aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst in dit verband naar productie C3 waaruit blijkt dat het betreffende bericht is
2.Verweerder verwijst in dit verband naar de producties C4 en C5.
3.Artikel 8.6 van de Wht.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5.In deze beschikking zijn de wijzigingen verwerkt die verweerder heeft ontvangen tot en met