In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die werd vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels. Verzoekster had in september 2022 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Na een beslissing van de Staatssecretaris op 30 januari 2023 trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de Staatssecretaris pas na het indienen van het beroep een beslissing had genomen, verzoekster recht had op vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank besloot dat de Staatssecretaris deze kosten moest vergoeden, en kende een bedrag van € 418,50 toe, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5 omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast werd bepaald dat de Staatssecretaris ook het griffierecht aan verzoekster moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.