ECLI:NL:RBDHA:2023:15087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Syrische verzoekster, die in Nederland wil verblijven bij haar dochter en zoon. Verzoekster heeft op 21 april 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 oktober 2022 is afgewezen. Na bezwaar heeft verzoekster op 31 juli 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij verzocht om behandeling als ware zij in het bezit van een mvv. De staatssecretaris heeft in een brief van 21 augustus 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek, wat verzoekster als een toezegging heeft opgevat.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat de staatssecretaris een toezegging heeft gedaan die door een bevoegde ambtenaar is gedaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster zich in een ernstige medische en humanitaire situatie bevindt, waarbij zij niet in staat is voor zichzelf te zorgen en dat de zorg in Syrië niet beschikbaar is. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster zwaarder dan die van de staatssecretaris, die zich beroept op het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waardoor verzoekster als ware zij in het bezit van een mvv wordt behandeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21886

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam 1] , verzoekster

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(mr. R.P.G.H. Belluz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1956, en heeft de Syrische nationaliteit. Zij wil in Nederland verblijven bij haar meerderjarige dochter (referente) en haar zoon. Zij heeft daarom op 21 april 2022 een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ingediend.
1.1.
Verweerder heeft haar aanvraag met het besluit van 12 oktober 2022 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen op 9 november 2022 bezwaar gemaakt.
Op 31 juli 2023 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorzienig te treffen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst en ook te bepalen dat verzoekster door verweerder wordt behandeld als ware zij in het bezit van een mvv, dan wel een voorlopige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie voorkomt.
1.2.
Met de brief van 21 augustus 2023 heeft verweerder meegedeeld dat hij aanleiding ziet zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek, waardoor alsnog rechtmatig verblijf ontstaat. Verzoekster heeft hierop verzocht tot toewijzing van het verzoek over te gaan. Partijen hebben daarbij toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen.
1.3.
Met de brief van 22 augustus 2023 heeft verweerder de rechtbank verzocht de brief van 21 augustus 2023 als niet ontvangen te beschouwen. In de brief van 25 augustus 2023 geeft verweerder een nadere motivering voor dit verzoek.
1.4.
Verzoekster verzoekt de brief van verweerder van 22 augustus 2023 als niet ontvangen te beschouwen.
1.5.
Hierop heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 september 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren aanwezig [naam 2] (referente) met [naam 3] als tolk, en [naam 4] en [naam 5] (zonen van verzoekster).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Spoedeisend belang

3. Op grond van artikel 8:81 van de Awb [2] kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Verzoekster voert aan dat zij in een (ver)slechte(rende) medische en humanitaire situatie verkeert. Volgens haar arts leidt zij aan depressies, heeft zij suïcidale gedachten en meerdere suïcidepogingen gedaan en leidt zij aan hallucinaties en de eerste tekenen van dementie, naast een beperkte mobiliteit. Zij is, volgens hem, niet meer in staat voor zichzelf te zorgen. Daarnaast is er in Syrië een gebrek aan familieleden die zorg voor haar kunnen dragen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, en dat een beroep tegen overschrijding van de beslistermijn bij uitspraak van 25 augustus 2023 gegrond is verklaard. Daarbij is verweerder opgedragen onder last van een dwangsom uiterlijk 31 oktober 2023 te beslissen op het bezwaar van verzoekster.
Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld neemt de voorzieningenrechter aan dat er, ondanks deze uitspraak, sprake is van een spoedeisend belang, op grond van de hiervoor geschetste situatie waarin verzoekster verkeert, en op grond van het door de voorzieningenrechter aannemelijk geachte lijden hierdoor van verzoekster en haar kinderen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Kan verzoekster een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
6. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
6.1
Verweerder betwist dat sprake is van een ongeclausuleerde toezegging dat aan verzoekster een mvv zou worden verleend. De voorzieningenrechter volgt dit niet. Verzoekster heeft primair verzocht om haar te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv. In de brief van 21 augustus 2023 heeft verweerder meegedeeld dat hij “zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek waarmee alsnog rechtmatig verblijf ontstaat”. Daarmee is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een concrete toezegging van het primaire petitum gedaan.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de toezegging is gedaan door een daartoe bevoegde ambtenaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee aan de eerste twee stappen van de beoordeling voldaan. Op grond van de brief van 21 augustus 2023 mocht verzoekster de gerechtvaardigde verwachting hebben dat verweerder de gevraagde mvv zou verlenen. Het gaat daarom alleen nog om de derde stap, en daarmee om de vraag of er zwaarder wegende belangen zijn, waardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
6.3
In dit kader heeft verweerder aangevoerd dat sprake is van zwaarder wegende belangen aan zijn kant, namelijk de handhaving van het restrictieve toelatingsbeleid. In het geval dat aan het gerechtvaardigd vertrouwen wordt voldaan en de voorlopige voorziening wordt toegewezen is sprake van een onomkeerbaar gevolg. Verzoekster kan dan Nederland inreizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die zij met haar aanvraag beoogt. Verweerder komt voor een voldongen feit te staan, terwijl hij nog niet heeft beslist op het bezwaar. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden zal de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uitvallen. Verweerder meent dat hiervan geen sprake is.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat in deze zaak sprake is geweest van een ambtelijke misslag, waarvoor verweerder ook excuses heeft gemaakt. Niet kan daarom worden gesteld dat van het slagen van het beroep op het vertrouwensbeginsel in dit geval een precedentwerking zal uitgaan en dat verweerder het restrictieve toelatingsbeleid niet langer kan handhaven. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat ook geen sprake is van belangen van derden die in de weg staan aan het voldoen aan het gerechtvaardigd vertrouwen.
7.1
De voorzieningenrechter zal derhalve moeten beoordelen of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat het belang van verzoekster bij het voldoen aan het gerechtvaardigd vertrouwen zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij het handhaven van het restrictieve toelatingsbeleid in dit specifieke geval.
7.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster veel documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar situatie in Syrië, en de nauwe banden die zij onderhoudt met referente en haar in Nederland verblijvende zoon. Haar eerdere aanvraag uit 2015 om een mvv in het kader van nareis is destijds afgewezen omdat geen sprake was van ‘more than normal emotional ties’ aangezien verzoekster werd verzorgd door haar echtgenoot. In 2021 is de echtgenoot van verzoekster echter overleden en is verzoekster nog sterker afhankelijk geworden van de mentale en financiële ondersteuning door referente en haar kinderen in het buitenland. Dat de situatie van verzoekster sinds de aanvraag uit 2015 is veranderd, en nog steeds verandert, kan niet aan haar worden tegengeworpen. Uit de verklaringen van diverse behandelend artsen en met name de verklaringen van haar specialist [naam 6] van 21 december 2021 en 18 maart 2023 blijkt dat de mentale en fysieke situatie van verzoekster na het overlijden van haar echtgenoot in 2021 sterk en snel is verslechterd. Verzoekster heeft vanwege borstkankerbestralingen last van osteoarthritis en hernia’s en is beperkt in haar bewegingen. Daarnaast lijdt zij aan depressies, zware angsten, slaapstoornissen en hallucinaties door dementie. Verzoekster is op dit moment niet meer in staat zichzelf te verzorgen, wassen, aankleden, eten of naar de wc te gaan. Hierom heeft zij verschillende keren geprobeerd zichzelf te doden. Haar arts meent dat verzoekster dringend psycho- en fysiotherapie nodig heeft en ondersteuning van haar familie daarbij. Hij stelt dat deze zorg in Syrië niet aanwezig is en omdat zij geen kinderen in Syrië heeft en zij niet de juiste medische behandeling en zorg ontvangt. Referente heeft ter zitting verklaard dat de situatie in Syrië vanwege de oorlog zeer moeilijk is. De medische infrastructuur is verdwenen en behandelingen en zorg zijn moeilijk te vinden. De buurvrouw die verzoekster de afgelopen jaren zo veel als zij kon bijstond is inmiddels verhuisd. Zij kan nog maar één keer per drie weken langskomen om te helpen met koken, baden en schoonmaken. Zij laat dan in porties voor drie weken eten achter omdat verzoekster ook niet meer in staat is om te koken. Door alle zorgen die referente en haar broers en zus hebben over de ernstige staat van verwaarlozing en psychische problemen van verzoekster, kunnen zij zich niet concentreren op hun werk en integratie in Nederland, waarvoor zij nu juist zo lang hebben gestudeerd. Referente en haar broers en zus willen verzoekster bijstaan in haar medische behandeling en verzorging, maar kunnen niet naar Syrië terugkeren. Zij hebben deze mogelijkheden wel in Nederland, evenals de financiële middelen. Verder heeft verzoekster er terecht op gewezen dat verweerder de termijnen om te beslissen in de mvv-procedure zowel in de aanvraagfase als de bezwaarfase heeft overschreden en dat zij in beide gevallen tot een dwangsomprocedure moest overgaan en tot het verzoek om deze voorlopige voorziening. De zorgen en onzekerheid duren al erg lang en vallen hen zwaar.
7.3
Gelet op de medische en humanitaire situatie waarin verzoekster momenteel verkeert, de lange duur van de procedure en de voortdurende onzekerheid of en wanneer verzoekster met referente en haar zoon in Nederland zal worden herenigd, en daarmee zowel bij verzoekster als bij referente gepaard gaand psychisch lijden, , en daarbij betrokken de opluchting en blijdschap na al die tijd die de toezegging van verweerder bij verzoekster en haar kinderen bracht en de enorme teleurstelling na het intrekken van die toezegging, is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat de belangen van verzoekster in dit specifieke geval zwaarder wegen dan die van verweerder. De voorzieningenrechter merkt nog op dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat het belang van verweerder bij het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid onder alle omstandigheden doorslaggevend is, aangezien het maken van een belangenafweging daarmee illusoir zou worden.
8. Verzoekster kan een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel en daarmee bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst. Verweerder wordt opgedragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is verschenen ter zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek toe;
- draagt verweerder op verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging van voorlopig verblijf;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De Algemene wet bestuursrecht.