ECLI:NL:RBDHA:2023:1507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische asielzoeker. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M.M. van Gils, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 23 december 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 1 februari 2023 heeft eiser, die via een beeldverbinding aanwezig was, aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde met betrekking tot zijn uitzetting, aangezien hij sinds november 2022 in strafrechtelijke detentie verbleef. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om uitzettingshandelingen te verrichten zolang de asielaanvraag van eiser nog liep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien er stappen waren ondernomen om de uitzetting naar Tunesië te realiseren.

De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring, die door eiser niet waren betwist, als voldoende geacht om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: 290.598.4909
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser verbleef namelijk al sinds november vorig jaar in strafrechtelijke detentie. Verweerder had vanaf dat moment uitzettingshandelingen moeten verrichten. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig.
5. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat eiser op 14 november 2022 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser heeft vervolgens van 25 november 2022 tot en met 15 december 2022 in strafrechtelijke detentie verbleven, waarna hij aansluitend op 15 december 2022 in bewaring is gesteld. [1] Daargelaten dat deze maatregel niet ter toetsing voorligt, rustte op verweerder vanwege eisers asielaanvraag geen verplichting om uitzettingshandelingen te verrichten. Deze verplichting voor verweerder ontstond immers pas op het moment dat eiser zijn asielaanvraag introk en de grondslag van de maatregel op 23 december 2022 werd omgezet. In verband daarmee heeft verweerder op 22 december 2022 een lp [2] -aanvraag voor Tunesië opgesteld. Deze aanvraag is na ontvangst van de originele vingerafdrukken van eiser op 28 december 2022 verzonden aan de Tunesische autoriteiten. Verder is op 12 januari 2023 met eiser een vertrekgesprek gevoerd en heeft verweerder op 13 januari 2023 een rappel gestuurd aan de Tunesische autoriteiten. Gelet daarop heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser naar Tunesië. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [3] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw.
2.Laissez-passer.
3.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.