ECLI:NL:RBDHA:2023:1506
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van niet aannemelijk gemaakt vluchtelingschap en risico op ernstige schade
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor zijn aanvraag. Na een nieuwe aanvraag, waarin eiser stelde te vrezen voor vervolging vanwege beschuldigingen van verkrachting, heeft de rechtbank de geloofwaardigheid van zijn verklaringen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de elementen die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag had gelegd, niet voldoende waren om aan te nemen dat hij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag kon worden aangemerkt. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor vervolging of dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel en dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier A. Hoekstra, en is openbaar gemaakt.