ECLI:NL:RBDHA:2023:15032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/653497 / KG ZA 23/750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vordering tot schorsing uitleveringsdetentie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, woonachtig te ’s-Hertogenbosch, de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) heeft aangeklaagd. Eiser vorderde schorsing van zijn uitleveringsdetentie, maar de voorzieningenrechter heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen. De achtergrond van de zaak betreft een aanhoudingsbevel van de Zwitserse autoriteiten tegen eiser, die verdacht wordt van een overtreding van de Zwitserse Opiumwet. Eiser werd op 1 augustus 2023 aangehouden en heeft sindsdien een verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis ingediend, dat door de rechtbank Gelderland is afgewezen. Eiser stelde dat de procedure bij de rechtbank Gelderland niet effectief was en dat zijn spoedeisend belang niet werd gediend.

De voorzieningenrechter overwoog dat er een bijzondere rechtsgang openstond voor eiser bij de strafrechter, die voldoende waarborgen bood. De voorzieningenrechter concludeerde dat de behandeling van het schorsingsverzoek door de rechtbank Gelderland op 6 oktober 2023 niet onredelijk laat was, gezien de complexiteit van de zaak en de noodzaak van expertise. Eiser had eerder al een schorsingsverzoek ingediend dat was afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtsgang bij de strafrechter effectief was. Daarom werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/653497 / KG ZA 23/750
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser], woonplaats gekozen hebbende te ’s-Hertogenbosch, ten kantore van zijn advocaat,
eiser,
advocaat mr. S.A.C. de Ridder te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 september 2023, met producties 1 tot en met 8;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, met productie 1.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2023.
1.3.
De datum voor het wijzen van vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 6 juni 2023 hebben de Zwitserse autoriteiten een aanhoudingsbevel tegen [eiser] uitgevaardigd in verband met een verdenking van (gekwalificeerde) overtreding van de Zwitserse Opiumwet. Volgens de Zwitserse autoriteiten is de aanhouding van [eiser] noodzakelijk vanwege vluchtgevaar.
2.2.
Naar aanleiding van het uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten is [eiser] op 1 augustus 2023 aangehouden en in verzekering gesteld.
2.3.
Op 2 augustus 2023 is namens [eiser] een verzoek tot opheffing, althans schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, Afdeling strafrecht/Uitleveringskamer. Het verzoek is bij beslissing van 18 augustus 2023 afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen:
“(…)Het vluchtgevaar, dat inherent verband houdt met uitleveringsprocedures en drugszaken waar hoge straffen op staan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende worden voorkomen. De opgeëiste persoon heeft onvoldoende binding met Nederland. Hij heeft weliswaar de Nederlandse nationaliteit en een woning in Nederland, maar zijn partner en kind wonen op een ander adres. Bovendien heeft hij een horecazaak net over de grens in Duitsland. Inleveren van zijn paspoort en elektronische detentie kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet voorkomen dat hij de grens met Duitsland oversteekt. Wanneer de opgeëiste persoon naar Duitsland vlucht, kan Nederland hem niet meer uitleveren. Het persoonlijk belang prevaleert niet boven het belang om genoemd vluchtgevaar te voorkomen.”
2.4.
[eiser] heeft op 24 augustus 2023 opnieuw een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij de rechtbank Gelderland ingediend. In een e-mailbericht van 30 augustus 2023 heeft de rechtbank Gelderland aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de rechtbank zaken in het kader van internationale rechtshulp, ook schorsingsverzoeken, vanwege de daarvoor noodzakelijke expertise, behandelt op zittingen van de meervoudige kamer en dat de behandeling van het schorsingsverzoek daarom niet eerder dan op 6 oktober 2023 kan plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen om de voorlopige hechtenis (uitleveringsdetentie) van [eiser] te schorsen,
primairvoor onbepaalde tijd en
subsidiairtot aan de uitspraak in de uitleveringszaak, eventueel
meer subsidiaironder nader te bepalen voorwaarden, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Het door [eiser] op 24 augustus 2023 ingediende verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis kan niet eerder dan op 6 oktober 2023 door de rechtbank Gelderland worden behandeld. Deze late behandeling doet echter geen recht aan het spoedeisend belang van [eiser] en de procedure bij de rechtbank Gelderland is daarmee niet een effectieve en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. In de situatie van [eiser] is sprake van een uitzonderlijk spoedeisend belang omdat zijn bedrijf zonder zijn aanwezigheid niet of nauwelijks kan functioneren en omdat hij een cruciale rol speelt in zijn gezin voor wat betreft de opvoeding van zijn kind en in zijn familie vanwege de zorg die hij verleent aan zijn vader, die kampt met hartproblemen en diabetes. De beslissing van de rechtbank Gelderland kan gelet op die bijzondere omstandigheden niet worden afgewacht en [eiser] heeft daarom belang bij toewijzing van de door hem gevorderde voorzieningen.
3.3.
De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. Het verweer van de Staat zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aangezien [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
4.2.
De Staat heeft aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat voor hem een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
4.3.
Op grond van vaste jurisprudentie brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht met zich mee dat de weg naar de civiele voorzieningenrechter in beginsel is afgesloten als er een met voldoende waarborgen omklede bijzondere rechtsgang bij de strafrechter open staat of open heeft gestaan. In het kader van de ontvankelijkheid in kort geding moet daarbij ook worden beoordeeld of die bijzondere rechtsgang erin voorziet dat snel genoeg een beslissing wordt genomen die kan leiden tot een resultaat dat vergelijkbaar is met datgene wat in kort geding is gevorderd.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat er op grond van de Uitleveringswet voor [eiser] een bijzondere rechtsgang open staat voor de beoordeling van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis/uitleveringsdetentie en dat die hem in beginsel voldoende rechtsbescherming biedt. [eiser] heeft die weg ook gevolgd met het indienen van een schorsingsverzoek bij de uitleveringskamer op 2 augustus 2023 en, nadat dit verzoek op 18 augustus 2023 door de uitleveringskamer was afgewezen, op 24 augustus 2023. [eiser] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de aangewezen bijzondere rechtsgang in de gegeven omstandigheden niet effectief en met voldoende waarborgen is omkleed, omdat de rechtbank Gelderland het schorsingsverzoek van 24 augustus 2023 pas op 6 oktober 2023 kan behandelen, waarmee – aldus [eiser] – geen recht wordt gedaan aan zijn spoedeisend belang bij een snelle beslissing op zijn verzoek.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bijzondere rechtsgang bij de strafrechter jegens [eiser] voldoende effectief en met voldoende waarborgen is omkleed en dat daarin ook voldoende snel een beslissing zal worden genomen. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat het eerdere schorsingsverzoek van [eiser] op 18 augustus 2023 gemotiveerd door de uitleveringskamer is afgewezen en dat [eiser] vervolgens op 24 augustus 2023 opnieuw een schorsingsverzoek heeft ingediend, waaraan hij dezelfde argumenten ten grondslag heeft gelegd, zij het, zo heeft hij betoogd, beter met stukken onderbouwd. In aanmerking genomen de expertise die nodig is om te kunnen beoordelen of [eiser] vluchtgevaarlijk is en het beleid van de rechtbank Gelderland om zaken in het kader van internationale rechtshulp in een meervoudige kamer te behandelen, acht de voorzieningenrechter de op 6 oktober 2023 geplande mondelinge behandeling van het (herhaalde) schorsingsverzoek in de gegeven omstandigheden niet onredelijk laat. Dit geldt te meer nu het in de rede ligt dat de rechtbank Gelderland op of kort na 6 oktober 2023 op het schorsingsverzoek van [eiser] zal beslissen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen komt de voorzieningenrechter daarom niet toe.
4.7.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.7., en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals in 4.7. is vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.