ECLI:NL:RBDHA:2023:1501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
12 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/5630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning beroepskwalificatie voor lesgeven in internationaal georiënteerd basisonderwijs op basis van buitenlandse opleidingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, die een erkenning van haar beroepskwalificatie voor het lesgeven in het internationaal georiënteerd basisonderwijs had aangevraagd. Eiseres, afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, had opleidingen gevolgd die zij gelijkwaardig achtte aan de Nederlandse vierjarige hbo-opleiding voor leraar basisonderwijs. De minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had haar aanvraag echter afgewezen, omdat de gevolgde opleidingen niet gelijkwaardig werden geacht aan de Nederlandse opleiding. Eiseres stelde dat haar opleidingen, die gericht waren op het onderwijzen van kinderen met alfabetiseringsproblemen, voldoende waren om haar bevoegdheid te verkrijgen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De rechtbank oordeelde dat de opleidingen van eiseres niet gelijkgesteld konden worden aan de Nederlandse opleiding, omdat deze specifiek gericht zijn op het secundaire onderwijs en niet op het primaire onderwijs. De rechtbank benadrukte dat de inhoud van de opleiding van wezenlijk belang is voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid. Eiseres had ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet vergelijkbaar was met haar situatie, aangezien de aanvraag in die zaak vóór de Brexit was gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister de belangen van eiseres had afgewogen tegen die van de onderwijsinstellingen en leerlingen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

De minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Procesverloop

1. Bij besluit van 6 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen voor erkenning van de beroepskwalificatie om te mogen werken als leraar in het basisonderwijs en als leraar in het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in het vak Modern Foreign Languages.
1.1.
Bij besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres wil een onderwijsbevoegdheid om les te mogen geven in het internationaal georiënteerd basisonderwijs. Eiseres vindt dat verweerder op grond van de door haar gevolgde opleidingen in het Verenigd Koninkrijk haar beroepskwalificatie moet erkennen zodat zij hier kan werken als leraar in het basisonderwijs. Op grond van die opleidingen heeft zij namelijk in het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid om onderwijs te geven op basisscholen.
2.1.
Op de zitting van 12 januari 2023 heeft eiseres aangegeven dat haar beroep alleen is gericht tegen de afwijzing van de bevoegdheid voor het internationaal georiënteerd basisonderwijs.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, omdat de gevolgde buitenlandse opleidingen van eiseres niet gelijkgesteld kunnen worden aan een Nederlandse vierjarige lerarenopleiding basisonderwijs.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres vindt dat uit het beleid van verweerder volgt dat het niveau van de gevolgde buitenlandse opleidingen vergelijkbaar moet zijn aan de Nederlandse opleiding voor leraar in het basisonderwijs. Daarvan is in haar geval sprake. De gevolgde opleidingen zijn ook wat inhoud betreft vergelijkbaar, nu eiseres op grond van haar opleidingen de bevoegdheid heeft om onderwijs te geven op basisscholen in het Verenigd Koninkrijk. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 21 september 2021, [1] en vraagt zich af of verweerder wel de juiste regelgeving bij de besluitvorming heeft betrokken. Ook vindt eiseres dat rekening moet worden gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en een uitzondering moeten worden gemaakt op het beleid dat verweerder voert met betrekking tot het vergelijken van de opleidingen. Van belang daarbij is dat zij al jarenlang naar volle tevredenheid functioneert op de British School in the Netherlands. Gelet hierop is het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en is het onvoldoende gemotiveerd. Bovendien had verweerder er voor kunnen kiezen om het Nuffic [2] in te schakelen als er twijfels waren over de kwalificaties van eiseres. Tenslotte heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord in de bezwaarprocedure.
Wat zijn de regels?
5. Op grond van de Wet op het primair onderwijs [3] kan verweerder een onderwijsbevoegdheid verlenen aan personen met een buiten de EU, EER of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond. Verweerder kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen. Deze zijn opgenomen in artikel 2 van de beleidsregel. [4]
5.1.
De genoemde wet- en regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Op grond van de beleidsregel kan verweerder de beroepskwalificatie erkennen als het niveau van de gevolgde opleiding gelijkwaardig is aan de vierjarige Nederlandse hboopleiding leraar basisonderwijs. De gelijkwaardigheid toetst verweerder door de buitenlandse opleiding inhoudelijk te beoordelen. Om van gelijkwaardigheid te kunnen spreken moet de buitenlandse opleiding ook een lerarenopleiding zijn die gericht is op het primaire onderwijs. De inhoud van de buitenlandse opleiding is dus van wezenlijk belang om de gelijkwaardigheid van de opleidingen te kunnen toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid en de uitleg ervan door verweerder redelijk en in lijn met de Wet op het primaire onderwijs. Dat in de vorige regeling wel expliciet “niveau én inhoud” stond, doet aan voorgaande niet af. Uit de toelichting bij de vorige regeling volgt ook niet dat met de nieuwe beleidsregel een wijziging was beoogd op dat punt. [5]
6.1.
Eiseres heeft in de periode 2013 - 2014 in het Verenigd Koninkrijk de opleiding Master of Art in Literacy Learning and Literacy Difficulties gevolgd en daarvoor een diploma behaald. Aansluitend heeft eiseres in 2015 het diploma Post Graduate Certificate in Education (PGCE) behaald met een Qualified Teacher Status (QTS). In 2016 heeft eiseres een Induction-verklaring verkregen door een jaar stage te lopen op een primaire school. Volgens een verklaring van de Britse Teaching Regulation Agency is eiseres met deze opleidingen en stage bevoegd om les te geven aan alle leeftijden en in alle vakken. De rechtbank overweegt dat de opleiding Master of Arts Literacy Learning and Literacy specifiek is gericht op het geven van onderwijs aan kinderen met alfabetiseringsproblemen, zoals dyslexie. Daarnaast zag de gevolgde PCGE niet op het onderwijzen van algemene basisschoolvakken, zoals bijvoorbeeld aardrijkskunde, geschiedenis, biologie en rekenen. De PGCE had ook geen betrekking op het lesgeven in het primaire onderwijs maar op het secundaire onderwijs aan kinderen in de leeftijdsgroep van 11 tot en met 19 jaar. De door eiseres gevolgde opleidingen kunnen daarom niet gelijk worden gesteld aan de vierjarige Nederlandse hbo-opleiding voor leraar in het basisonderwijs. De Nederlandse opleiding is in tegenstelling tot de gevolgde opleidingen gericht op het bestuderen en onderwijzen van basisschoolvakken voor de leeftijdsgroep van 4 tot en met 12-jarigen. Verweerder was dan ook niet gehouden het Nuffic in te schakelen
6.2.
De door eiseres aangehaalde uitspraak is verder ook niet vergelijkbaar met deze zaak. De aanvraag in die zaak had weliswaar betrekking op een opleiding, die in het Verenigd Koninkrijk was gevolgd, maar de aanvraag was gedaan vóór de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. [6] Verweerder heeft dus aan de juiste wet- en regelgeving getoetst.
6.3.
Verweerder heeft uiteengezet dat de belangen van eiseres zijn afgewogen tegen die van de onderwijsinstellingen en de leerlingen. Daarbij is veel gewicht toegekend aan goed onderwijs. Om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen worden eisen gesteld aan leraren. Dat betekent dat een voorwaarde voor het krijgen van een onderwijsbevoegdheid onder andere een voldoende kwalificerende opleiding is. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van de afwijzing onevenredig zijn met de met het besluit te dienen doelen.
6.4.
Als hoofdregel geldt dat verweerder in de bezwaarprocedure een belanghebbende, zoals eiseres, moet horen. [7] Als op voorhand geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet leiden tot een ander besluit, dan kan verweerder van het horen afzien. [8] Uit de motivering in het bestreden besluit blijkt dat verweerder over alle essentiële informatie beschikte om het besluit te kunnen nemen. Verweerder kon het bezwaar daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Conclusie
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag voor de erkenning van de onderwijsbevoegdheid heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:2
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Wet op het primair onderwijs

Artikel 3. Bevoegdheid schoolonderwijs
1. Schoolonderwijs mag, onverminderd het derde lid, slechts worden gegeven door degene die:
a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
b. in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs of ten aanzien van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen daartoe behorende onderwijsactiviteiten als bedoeld in artikel 9 is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, van deze wet, of krachtens artikel 7.10, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, of
2°. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
3°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 171, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het derde tot en met achtste schooljaar kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1, behalve door degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, uitsluitend worden gegeven door degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en
a. in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of
b. onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.
3. Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
(…)
Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s
Artikel 2. Voorwaarden voor het verkrijgen van een bevoegdheid
1. De Minister kan op verzoek een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school, een basisschool, een school voor speciaal basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs, aan degene die:
a. in het bezit is van een buiten Nederland verkregen bewijsstuk of meerdere buiten Nederland verkregen bewijsstukken:
• waaraan in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen de bevoegdheid is verbonden tot het geven van onderwijs aan 4- tot en met 12-jarigen;
• waarmee in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen bekwaamheid als leraar wordt aangetoond; en
• waaraan een opleiding ten grondslag ligt die voor wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan de Nederlandse opleiding die ten grondslag ligt aan het getuigschrift leraar basisonderwijs uit het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW; en
b. in het bezit is van:
1. een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Nederlandse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of
2. een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Nederlands als examenvak.
2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school in het openbare lichaam Bonaire, aan degene die:
a. voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a; en
b. in het bezit is van:
1. een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Papiamentse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of
2. een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Papiaments als examenvak.
3. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school in de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius en het geven van basisonderwijs op een afdeling van internationaal georiënteerd basisonderwijs, als bedoeld in artikel 85a van de WPO, aan degene die:
a. voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a; en
b. in het bezit is van:
• een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Engelse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of
• een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Engels als examenvak.

Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
betrokken staat: lidstaat van de Europese Unie, andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
(…)

Artikel 5. Erkenning beroepskwalificaties

Onze Minister die het aangaat kan erkenning van beroepskwalificaties verlenen aan een migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep wenst op basis van beroepskwalificaties die in een andere betrokken staat verplicht zijn gesteld voor toegang tot of uitoefening van dat beroep.
De migrerende beroepsbeoefenaar aan wie erkenning van beroepskwalificaties is verleend ten aanzien van een gereglementeerd beroep, voldoet aan de bij of krachtens wet voor de toelating tot of uitoefening van het desbetreffende beroep vereiste beroepskwalificaties en kan dat beroep uitoefenen onder de voorwaarden die in Nederland voor die beroepsuitoefening zijn gesteld.

Voetnoten

1.Niet gepubliceerd, ECLI:NL:RBNHO:2021:9973.
2.Netherlands Universities Foundation For International Cooperation.
3.Artikel 3, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs.
4.Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s.
5.Zie de toelichting bij de beleidsregel op:
6.1 januari 2021.
7.Artikel 7.2, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 7.3, eerste zin en onderdeel b, van de Awb.