ECLI:NL:RBDHA:2023:14987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
22/7985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen beëindiging van beurs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023, in de zaak tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een bericht van 1 maart 2022, waarin verweerder haar mededeelde dat zij vanaf 1 april 2022 geen recht meer had op de basisbeurs en de aanvullende beurs. De rechtbank oordeelt dat het bericht van 1 maart 2022 geen appellabel besluit is, omdat het geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht ten opzichte van het eerdere besluit van 20 december 2021, waarin al was vastgesteld dat eiseres geen recht meer had op de beurs. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bericht van 1 maart 2022 slechts een herhaling was van de eerdere beslissing en geen nieuwe rechtsgevolgen creëerde. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen vergoeding van proceskosten ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
1.1.
Partijen hebben toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van de zaak. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Bij bericht van 20 december 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij voor de periode van april tot en met december 2022 geen recht meer heeft op de basisbeurs en de aanvullende beurs, omdat dan het einde van de prestatiebeurs-fase is bereikt. Tegen dit bericht heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Het besluit staat daarmee in rechte vast.
3. Bij bericht van 1 maart 2022 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij binnenkort het maximale aantal maanden prestatiebeurs voor haar opleiding heeft verbruikt, dat zij vanaf 1 april 2022 geen basisbeurs en aanvullende beurs meer krijgt, dat zij nog maximaal 24 maanden recht heeft op een reisvoorziening en nog maximaal 36 maanden kan lenen.
4. Eiseres heeft op 15 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen het bericht van
1 maart 2022. Zij heeft daarbij verzocht om verlenging van de basisbeurs en aanvullende beurs vanwege haar medische situatie. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit van
16 mei 2022 op het standpunt gesteld dat het bezwaar gericht is tegen het beëindigen van de (aanvullende) beurs met ingang van 1 april 2022, dat het beëindigen van de (aanvullende) beurs reeds is vastgesteld in het bericht van 20 december 2021, dat het bericht van 1 maart 2022 niets verandert in de rechten en plichten ten opzichte van het bericht van 20 december 2021 en dat daarom geen bezwaar kan worden gemaakt tegen het bericht van 1 maart 2022. Verweerder heeft om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiseres heeft verweerder op basis van de toen bekende gegevens een nieuw besluit genomen waartegen bezwaar open staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bericht van 1 maart 2022 geen appellabel besluit is, in die zin dat uit dat bericht geen (nieuwe) rechtsgevolgen volgen ten aanzien van het beëindigen van de (aanvullende) beurs met ingang van 1 april 2022. In dat bericht wordt immers herhaald dat eiseres geen recht meer heeft op een (aanvullende) beurs vanaf 1 april 2022. Dat eiseres met ingang van 1 april 2022 geen recht meer heeft op een (aanvullende) beurs, was al beslist in het bericht van 20 december 2021. Op dat moment waren de rechtsgevolgen voor eiseres al ingetreden. Daaraan heeft het bericht van 1 maart 2022 niets veranderd. Dat in het bericht van 1 maart 2022 is vermeld dat het besluit is genomen “op basis van de nu bij ons bekende gegevens”, roept geen rechtsgevolgen op met betrekking tot de eerdere vaststelling dat met ingang van 1 april 2022 geen recht meer bestaat op een (aanvullende) beurs. Dat het bericht van 1 maart 2022 een bezwaarclausule bevat, maakt evenmin dat sprake is van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het deel van het bericht van 1 maart 2022 waartegen eiseres opkomt niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, kan daartegen geen bezwaar worden ingediend. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.