ECLI:NL:RBDHA:2023:14982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/5242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van IVA-uitkering en bestuurlijke boete na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, die een IVA-uitkering ontvangt, en het UWV. Het UWV had de uitkering van eiser herzien en een terugvordering van € 13.485,13 bruto opgelegd, evenals een bestuurlijke boete van € 5.466,67 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser betwistte deze besluiten en stelde dat hij vrijwilligerswerk had verricht, waarvoor hij geen melding hoefde te maken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 september 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl het UWV afwezig was.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser op geld waardeerbare arbeid had verricht. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiser, zoals het meewerken in de frietkraam van zijn vrouw en het af en toe meereizen met een vriend, niet als arbeid in de zin van de Wet WIA konden worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het UWV, herroepte de terugvordering en de boete, en oordeelde dat de vordering van het UWV op eiser was komen te vervallen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en diende het UWV het griffierecht van € 100,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/5242 en SGR 22/5243

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 14 december 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 herzien en € 13.485,13 bruto als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.
Met het besluit van dezelfde datum (primair besluit II) heeft het UWV eiser een boete ter hoogte van € 5.466,67 opgelegd, wegens schending van de inlichtingenplicht.
In bezwaar is het UWV bij primair besluit I gebleven. Het UWV heeft primair besluit II gewijzigd en de boete verlaagd naar € 40,-.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissingen op bezwaar (de bestreden besluiten) van 18 juli 2022.
Het UWV heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de echtgenote van eiser. Het UWV was, met kennisgeving, vooraf afwezig.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 21 mei 2015 een IVA [1] -uitkering. Nadat het UWV een externe melding had ontvangen van het Centraal Meldpunt Fraude dat eiser (zwarte) inkomsten uit werk ontving en in de zaak van zijn partner werkte, heeft het UWV een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 13 augustus 2021 (het onderzoeksrapport). Uit het onderzoeksrapport volgt dat de handhavingsmedewerkers van het UWV eiser op 12 juli 2021 hebben gesproken. Het UWV heeft de ontvangen informatie van Suwinet en de Belastingdienst, waarnemingen door de rapporteur en een verklaring van de eigenaar van [bedrijfsnaam 1] B.V. betrokken in het onderzoek. In het onderzoeksrapport heeft het UWV geconcludeerd dat eiser vanaf 1 januari 2016 fictieve inkomsten uit werk heeft gehad die hij niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2. Op 2 november 2021 heeft het UWV eiser een voornemen tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde IVA-uitkering en een boeteoplegging gestuurd. Eiser is vervolgens op eigen verzoek gehoord. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht zonder dit te melden bij het UWV. Volgens het UWV heeft eiser vanaf 2016 tot en met 2020 arbeid verricht in de onderneming van zijn partner, [bedrijfsnaam 2]. Van 2018 tot en met 2020 heeft eiser arbeid verricht bij [bedrijfsnaam 1] B.V. Om die reden heeft het UWV de IVA-uitkering herzien en beslist dat eiser over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 € 13.485,13 bruto te veel IVA-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag terugbetalen. Daarnaast vindt het UWV dat eiser een boete moet betalen van € 40,- omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.

Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij vrijwilligerswerk heeft verricht. Hij had geen toestemming nodig om vrijwilligerswerk te doen. Volgens de informatie die eiser bij aanvang van de IVA-uitkering heeft gekregen hoefde eiser hiervan ook geen melding te doen, omdat hij niet meer dan € 150,- per maand ontving als onkostenvergoeding en omdat hij niet vrijwilligerswerk deed dat hij eerder niet had kunnen doen. Omdat eiser niet in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen jegens het UWV die golden toen hij de uitkering ontving, is de terugvordering alleen daarom al onterecht. Op basis van de regels die het UWV anno 2022 hanteert, had eiser het vrijwilligerswerk wel moeten melden. Eiser voldoet volgens hem wel aan de voorwaarden voor vrijwilligerswerk, namelijk dat er sprake is van een maximale onkostenvergoeding en dat het vrijwilligerswerk niet wordt uitgevoerd bij een werkgever waar eiser vroeger in dienst was. De derde voorwaarde – dat het vrijwilligerswerk plaatsvindt bij een maatschappelijke organisatie – is volgens eiser niet op hem van toepassing, omdat hij een IVA-uitkering ontvangt waarbij re-integratie niet aan de orde is en dus is de locatie van het vrijwilligerswerk niet van belang. Ook heeft de procesbegeleider van het UWV telefonisch aangegeven dat het doen van vrijwilligerswerk in geval van eiser geen probleem zou moeten vormen voor zijn uitkering. Eiser vindt dat het UWV ten onrechte heeft geoordeeld dat de activiteiten in de frietkraam van zijn vrouw - [bedrijfsnaam 2] - niet als vrijwilligerswerk te kwalificeren zijn. Hij gaat mee voor de sociale contacten en het meegaan zorgt ervoor dat zijn vrouw haar zorgtaken voor eiser kan blijven uitvoeren. Het is volgens eiser niet zo dat zijn vrouw personeel zou moeten aannemen als hijzelf niet mee zou gaan. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat deze activiteiten per 8 februari 2023 gemeld zijn bij het UWV, waarop het UWV heeft laten weten dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van zijn WIA-uitkering. Ten aanzien van de activiteiten bij [bedrijfsnaam 1] B.V. meent eiser dat hij nooit heeft aangegeven dat hij gedurende twee jaar heeft meegereden als bijrijder. Wel heeft hij voor de gezelligheid vijf à zes keer meegereden. Uit de bankafschriften is ook niet gebleken dat hij inkomsten heeft genoten naast zijn uitkering. Daarnaast vindt eiser het vreemd dat er meer foto’s zijn gemaakt tijdens de observatie, die niet in het dossier zitten. Hij vindt dat het onderzoek daardoor eenzijdig gericht was op eiser in beweging en niet om een compleet beeld te geven op het moment van observatie. Volgens eiser zou hij regelmatig zittend te zien zijn geweest, omdat hij uitgeput was. Eiser begrijpt niet waarom hier geen foto’s van zijn. Verder heeft hij aangevoerd dat het rapport van bevindingen en de onderzoeksopdracht van gezondheidsfraude gebaseerd zijn op de periode van 23 maart 2021 tot en met 25 juni 2021. Dit is niet de periode waar de terugvordering op ziet. De foto’s die gemaakt zijn in 2021 zeggen dus niets over dat wat heeft plaatsgevonden vanaf 2016 tot en met 2020.
5. Omdat de terugvordering volgens eiser onterecht is, had het UWV in het geheel geen boete mogen opleggen.
6. Tot slot vindt eiser dat het UWV de proceskostenvergoeding niet had mogen verrekenen met de nog te betalen terugvordering. Het UWV had de proceskostenvergoeding moeten uitkeren op de derdengeldenrekening van de gemachtigde van eiser. Hij noch zijn gemachtigde zijn hierover geïnformeerd.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en teruggevorderd en een boete heeft opgelegd aan eiser. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Herziening en terugvordering van de IVA-uitkering en bestuurlijke boete
8. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij heeft het UWV de bewijslast ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot herziening en terugvordering van de uitkering over de genoemde periode. Op het UWV rust niet alleen de verplichting om de feiten te stellen waarop hij de bestreden besluiten doet steunen, in het geval van betwisting moet hij deze feiten ook aannemelijk maken.
9. De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten die eiser heeft verricht als in het economisch verkeer op geld waardeerbare arbeid moeten worden aangemerkt. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) schrijft in zijn rapport van 13 juni 2022 dat de verrichte werkzaamheden boven eiser zijn kracht zijn. Het is reëel dat eiser vermoeid is na inspanning en bij hartfalen duurt dit onevenredig lang in verhouding tot de prestatie. Eiser is ernstig beperkt in zijn energetische belastbaarheid. Het werk is niet duurzaam verricht.
11. Uit de memo van 11 november 2021 leidt de rechtbank af dat het UWV voor wat betreft de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 2] ervan uitgaat dat eiser de mobiele frietkar rijdt, friet voorbakt en helpt met bestellingen en schoonmaken. Dit is gebaseerd op de verklaring van 12 juli 2021. In de bestreden besluiten verwijst het UWV ook naar de foto’s die zijn gevonden met het iRN [3] -onderzoek. Ter zitting heeft eiser aangegeven mee te gaan met zijn echtgenote. Op een slechte dag zit eiser er alleen maar bij en op een goeie dag is het mooi meegenomen als hij wat kan doen. Zijn echtgenote kan dan ook niet van hem op aan. De rechtbank merkt op dat dit in lijn is met de verklaringen van 12 juli 2021 en 2 september 2021. De enkele aanwezigheid van eiser bij de frietkar is geen activiteit die in het kader van de Wet WIA relevant is, omdat daaraan geen economische betekenis kan worden toegekend en de aanwezigheid op zichzelf geen loonwaarde vertegenwoordigt. Het UWV heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser gedurende een periode van vijf jaar (2016 tot en met 2020) bij [bedrijfsnaam 2] op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. De rechtbank vindt dat uit de foto’s vanuit het iRN-onderzoek onvoldoende is op te maken dat eiser de genoemde handelingen verricht, in plaats van dat hij enkel aanwezig is. Deze foto’s geven dan ook onvoldoende ondersteuning voor het standpunt van het UWV. De verklaring van eiser is op zichzelf staand, zonder enig ander bewijs, onvoldoende voor het oordeel dat eiser van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. [4] Daar komt bij dat eiser in de verklaring van 2 september 2021 de werkzaamheden zoals opgenomen in de verklaring van 12 juli 2021 betwist. Verder weegt de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsarts B&B mee. Deze heeft aangegeven dat het werk niet duurzaam is verricht, wat niet strookt met de conclusie dat eiser gedurende vijf jaar arbeid zou hebben verricht bij [bedrijfsnaam 2]. Dit alles leidt tot de conclusie dat het UWV onvoldoende heeft ingebracht voor het standpunt dat eiser van 2016 tot en met 2020 wel op geld waardeerbare arbeid verrichtte.
12. Het UWV is in de memo van 11 november 2021 voor de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 1] B.V. ervan uitgegaan dat eiser gedurende drie jaar soms eenmaal per maand, soms tweemaal per week arbeid heeft verricht. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij enkel mee is gegaan met zijn vriend die bij [bedrijfsnaam 1] B.V. werkt. De rechtbank ziet dat ook dit in lijn is met de verklaringen van 12 juli 2021 en 2 september 2021. Uit de verklaringen volgt wel dat eiser twee dagen zelfstandig heeft gewerkt. De rechtbank vindt dat het UWV ook ten aanzien van de activiteiten bij [bedrijfsnaam 1] B.V. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het UWV heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser op dagen waarbij hij meerijdt met zijn vriend op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Naast het een enkele keer bedienen van de laadklep is niet gebleken welke werkzaamheden eiser verder zou verrichten. Ook hier geldt dat aan de enkele aanwezigheid tijdens de ritten geen economische betekenis kan worden toegekend en dat de aanwezigheid op zichzelf geen loonwaarde vertegenwoordigt. Dat eiser twee dagen wel werkzaamheden heeft verricht kan de conclusie dat hij gedurende een periode van drie jaar werkzaamheden heeft verricht niet dragen. Daarnaast geldt dat de rechtbank ook ten aanzien van deze activiteiten de bevindingen van de verzekeringsarts B&B meeweegt. Het UWV heeft verder geen stukken ingebracht die zijn standpunt ondersteunen.
13. De rechtbank vindt dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht van 2016 tot en met 2020 bij [bedrijfsnaam 2] en van 2018 tot en met 2020 bij [bedrijfsnaam 1] B.V. Dit betekent dat het UWV ten onrechte heeft besloten dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De herziening en terugvordering van de IVA-uitkering van eiser is in strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook de grondslag van de bestuurlijke boete komt te vervallen, nu deze op grond van artikel 91 van de Wet WIA is opgelegd in verband met de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en primair besluit I en II te herroepen. De herziening en terugvordering van de IVA-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 is daarmee van de baan en de bestuurlijke boete ook. De zaak is daarmee ook meteen finaal beslecht.
Verrekening proceskostenvergoeding
14. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van het UWV op eiser is komen te vervallen. Daarmee is ook de mogelijkheid vervallen om een geldschuld, zijnde de vergoeding van kosten in bezwaar, te verrekenen met de vordering. De rechtbank zal de rechtmatigheid van de verrekening daarom verder onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen van eiser zijn gegrond. De rechtbank ziet daarom aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank zal in het kader van de proceskosten de zaken op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) beschouwen als één zaak. De vergoeding voor de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- bij wegingsfactor 1). Daarnaast dient het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 100,- (2 maal € 50,-) te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept primair besluit I en II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 100,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.IVA: Inkomensverzekering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:707).
3.iRN: Internet Recherche Netwerk.
4.Uitspraak van de CRvB van 29 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2867).