In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een vrouw van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd op 10 juli 2023, stelde dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, waardoor de aanvraag niet in behandeling werd genomen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 18 september 2023, maar verzoekster en haar gemachtigde zijn niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en heeft in een andere zaak, NL23.19987, op dezelfde dag uitspraak gedaan op het beroep van verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep, er geen noodzaak meer is voor een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.