ECLI:NL:RBDHA:2023:14950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
09/022028-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 mei 2022 zonder rijbewijs in de auto van zijn vader reed. De verdachte, die wilde oefenen voor zijn rijexamen, reed zonder toestemming van zijn vader en met een snelheid tussen de 91 en 109 km/u, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u gold. Bij een kruising negeerde hij een oranje verkeerslicht en botste op een andere auto, waarbij een passagier, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een botbreuk en een zwelling van het bovenbeen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar had gebracht door roekeloos te rijden zonder rijbewijs. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen op, een werkstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder artikel 6, 11 en 107, en dat zijn gedrag als roekeloos moest worden gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-022028-23
Datum uitspraak: 14 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 31 augustus 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. P.R.L.V.M. Kruik te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijden met een voor de situatie (veel) te hoge snelheid,
- geen gevolg te geven aan het rood uitstralende verkeerslicht, althans aan het reeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- te rijden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te houden,
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kan brengen, waardoor hij met het door hem bestuurde motorijtuig in botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer 1] zich bevond, waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand, en/of een botbreuk in het rechter bovenbeen, en/of een breuk in het bekken, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso, [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ),
- heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold, althans te rijden met een voor de situatie (veel) te hoge snelheid,
- geen gevolg heeft gegeven aan het rood uitstralende verkeerslicht, althans aan het reeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle heeft gehouden,
- zijn snelheid niet zo danig heeft geregeld dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kon brengen waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer 1] zich bevond, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz C 200 kompresso met [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
hij te 's-Gravenhage op of omstreeks 30 mei 2022 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso, [kenteken 1] ), toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ), in elk geval op een weg.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 2 en 3
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, afdeling Infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 107).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 augustus 2023;
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , opgemaakt op 30 mei 2022 (p. 33-35);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 oktober 2022 (p. 2-9).
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen ten aanzien van feit 1.
3.5
Bewijsoverwegingen
Door de raadsvrouw is integrale vrijspraak bepleit. De verdachte heeft zich niet roekeloos, zeer onvoorzichtig, aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend gedragen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Hij heeft geen middelen gebruikt, of gevaarlijk ingehaald of geslingerd of rechts ingehaald of voorrang geweigerd. De resultaten van de verkeersongevallenanalyse (verder: VOA) kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, nu zowel de verklaring van de verdachte zelf als de verklaring van de getuige Yetim, en ook van andere getuigen, afwijken van de resultaten van de VOA, aldus de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de VOA wel degelijk voor het bewijs gebruikt kan worden. Waarnemingen van getuigen en hun verklaringen daarover zijn afhankelijk van en worden beïnvloed door vele factoren, zoals onder andere het zicht dat de getuigen hebben gehad op het moment van de gebeurtenis, de stress die de gebeurtenis bij hen heeft veroorzaakt en het tijdsverloop tussen de gebeurtenis en de verklaring die ze daarover afleggen. De VOA is een objectief en technisch onderzoek. Het is de rechtbank niet gebleken dat aan de VOA gebreken kleven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de bevindingen in de VOA te twijfelen en zal deze daarom voor het bewijs gebruiken.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen uit van de volgende toedracht.
Op maandag 30 mei 2022 omstreeks 9:41 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de [locatie 1] ter hoogte van de kruising met [locatie 2] / [locatie 3] in Den Haag. De verdachte reed als bestuurder in de personenauto van zijn vader (een Mercedes-Benz). De verdachte reed in deze auto zonder de toestemming van zijn vader en zonder dat hij in het bezit was van een geldend rijbewijs. De verdachte reed op de [locatie 1] en naderde de kruising met [locatie 2] met een snelheid van tussen de 91 en 109 kilometer per uur, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Bij het naderen van de kruising verhoogde de verdachte zijn snelheid en passeerde hij een oranje uitstralend verkeerslicht.
[slachtoffer 2] reed als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen over [locatie 1] in Den Haag, komende uit de richting van het Almeloplein. Op het kruispunt met de [locatie 3] wilde [slachtoffer 2] linksaf slaan. Op het kruispunt is de verdachte in botsing gekomen met [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] had drie medepassagiers waaronder [slachtoffer 1] . Door het ongeval heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 WVW ten laste gelegd. Op grond van dit
artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zeer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dat [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen lijdt op grond van de geneeskundige verklaring geen twijfel. [slachtoffer 1] heeft een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand van het been, een schaafwond op het achterhoofd, een botbreuk in het bovenbeen rechts en een breuk in het bekken links opgelopen. Ook was er sprake van een milde hersenschudding en pijn in de rechterschouder. De breuk in het bovenbeen werd operatief behandeld. De geschatte duur van genezing is ongeveer zes weken maar het is mogelijk dat langdurig klachten bij het lopen blijven bestaan.
Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn
gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het
gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern
om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die
zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake
is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het
gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven fouten van het
slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de
maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en heeft daardoor [slachtoffer 2] over het hoofd gezien en/of niet tijdig voor hem kunnen remmen en is met hem in botsing gekomen. Hoewel uit de VOA naar voren komt dat [slachtoffer 2] bij het links afslaan de tegemoetkomende verdachte geen voorrang heeft verleend, acht de rechtbank het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de snelheidsovertreding van de verdachte. Hoewel het ongeval waarschijnlijk evenmin zou hebben plaatsgevonden als [slachtoffer 2] voorrang had verleend, staat deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan de redelijke toerekening in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Daar komt bij dat de verdachte helemaal niet mócht rijden, omdat hij nog niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Bovendien straalde het verkeerslicht al 2,5 seconden geel licht uit voordat de verdachte de stopstreep passeerde en had hij niet (ook nog) mogen versnellen.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een
schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in
verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste
geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake
is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten [1] heeft
de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan
willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW
bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het
gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de
verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de
delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld
daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag
dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in
ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar
was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft
overschreden en dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels en het niet hebben van een rijbewijs valt onder het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel
daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever
niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en
ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan
kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten
rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als
voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te
hoge snelheid rijden. [2]
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om meerdere gedragingen, waarbij het zwaartepunt met name ligt op één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 91 tot 109 kilometer per uur, waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien heeft hij tijdens zijn rit voorafgaand aan het ongeval ook tussen de 75 en 99 kilometer per uur gereden. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de snelheid van de verdachte vlak voor de botsing bijna twee keer de daar toegestane snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge en gevaarlijke snelheid. Dit gedrag vond bovendien plaats binnen de bebouwde kom op een kruising waar het verkeer slechts deels wordt geregeld door verkeerslichten en op een moment van de dag dat er veel andere verkeersdeelnemers op de weg waren. Bovendien reed de betrokkene zonder geldig rijbewijs. Dit alles rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de
verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de
vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze
werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw
worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang
bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de
verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom op een tijdstip waarop veel verkeer zich op de weg bevindt, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank naast de aanzienlijke snelheidsovertreding, ook het feit dat de verdachte doelbewust is gaan rijden zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie
ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in
dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens
kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de
verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 91 en 109 km/u terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/u gold,
- geen gevolg te geven aan het reeds oranje uitstralende verkeerslicht,
- te rijden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe zijn motorrijtuig behoorde,
- het motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te houden,
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij het motorrijtuig tijdig tot stilstand kan brengen, waardoor hij met het door hem bestuurde motorijtuig in botsing is gekomen met het voertuig waarin [slachtoffer 1] zich bevond, waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand, en een botbreuk in het rechter bovenbeen, en een breuk in het bekken werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2
hij op 30 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz C 200 kompresso met [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
hij te 's-Gravenhage op 30 mei 2022 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto Mercedes-Benz C 200 kompresso, [kenteken 1] ), toebehorende aan [naam 1] als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met [locatie 2] ), in elk geval op een weg.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis gevorderd.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om slechts een voorwaardelijke taakstraf en/of ontzegging voor feit 1 op te leggen en voor feiten 2 en 3 een beperkte geldboete en hierbij rekening te houden met het feit dat de verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen. Oplegging van bijzondere voorwaarden acht de raadsvrouw niet nodig aangezien er geen zorgen zijn over de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 30 mei 2022 zonder rijbewijs in de auto van zijn vader gereden omdat hij wilde oefenen voor zijn rijexamen. Hij reed zonder toestemming van zijn vader in deze auto. De verdachte heeft met hoge snelheid op een kruising een andere auto geraakt waarbij één van de passagiers zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door met zo’n snelheid en zonder rijbewijs te rijden, heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 augustus 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 31 juli 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.J. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de kans dat de verdachte opnieuw in aanraking komt met justitie klein is. Er zijn veel beschermende factoren, in met name de gezinssituatie, de schoolgang en de vaardigheden die de verdachte al bezit. De verdachte heeft geleerd van consequenties van de door hem gepleegde feiten en het zal niet opnieuw gebeuren. Als blijkt dat de verdachte zijn aandeel in het ongeluk kleiner maakt dan deze eigenlijk was en de rechtbank hem schuldig bevindt dan adviseert de Raad om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Dit gezien de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de (in dat geval) minimaliserende houding van de verdachte. De Raad ziet geen aanleiding voor een leerstraf, omdat er geen zorgen zijn over de vaardigheden van de verdachte. Wel ziet de Raad een aanleiding voor een taakstraf in de vorm van een werkstraf indien de verdachte schuldig bevonden wordt.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor joyriden een taakstraf van 40 uren vermeld. Voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bestaat geen oriëntatiepunt voor minderjarigen. Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat dit in pedagogisch opzicht niet wenselijk is. In plaats daarvan wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, ook al wordt de kans dat de verdachte opnieuw in aanraking komt met justitie als klein ingeschat.
De rechtbank is tevens van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend is en zal deze van na te noemen duur opleggen. Ook deze straf zal deels voorwaardelijk worden opgelegd, zodat de verdachte ook de kans krijgt te bewijzen dat hij veilig kan rijden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z en 77gg van het wetboek van Strafrecht;
  • 6, 11, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt, dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de tijd van
24(
vierentwintig)
maanden;
bepaalt dat een gedeelte van die ontzegging, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. M.R. Aaron, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2023.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022156080, van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Operationele Samenwerking, afdeling Infrastructuur, team Verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 107).
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 2-9):
Locatie ongeval
Datum: 30 mei 2022
Omstreeks: 09:41 uur
Adres: [locatie 1]
Betrokkene 1 (voertuig)
Personenauto [kenteken 1] Mercedes-Benz C 200 kompresso
Materiële schade: Voorzijde
Eigenaar/houder: Atas Murat
Betrokkene 2 (voertuig)
Personenauto [kenteken 2] Renault Kangoo
Materiële schade: Voorzijde, rechterzijkant
Bestuurder: Frank [slachtoffer 2]
Letsel
Bij het ongeval heeft onderstaand persoon letsel opgelopen.
[slachtoffer 1]
2. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 27 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 56-89):
Op het kruispunt van wegen dat gevormd werd door de [locatie 1] , de [locatie 3] en [locatie 2] , gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Den Haag, had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een bedrijfsauto met aanhangwagen en een personenauto. De betrokken voertuigen reden over de [locatie 1] . De bedrijfsauto reed uit de richting Vreeswijkstraat en in de richting [locatie 5] en de personenauto reed in tegenovergestelde richting.
Gezien in de rijrichting van de bedrijfsauto sloeg de bedrijfsauto ter hoogte van het kruispunt met de rechts gelegen [locatie 2] en de links gelegen [locatie 3] linksaf.
Tijdens deze manoeuvre kwam de tegemoet komende personenauto op het betreffende kruispunt in botsing met de afslaande bedrijfsauto met aanhangwagen.
Bij dit ongeval waren betrokken:
Een bedrijfsauto met aanhangwagen en een personenauto merk Mercedes-Benz.
De [locatie 1] bestond ter plaatse uit twee rijbanen gescheiden door een brede middenberm en links en rechts een afzonderlijk gelegen fietspad.
Gezien in de rijrichting van de Renault bestond de rijbaan, vlak voor het betreffende kruispunt uit twee voorsorteerstroken, te weten links een voorsorteerstrook bestemd voor het verkeer rechtdoor en linksaf richting de [locatie 3] en rechts een voorsorteerstrook bestemd voor het verkeer rechtsaf richting [locatie 2] .
Gezien in de rijrichting van de Mercedes bestond de rijbaan, vlak voor het betreffende kruispunt, uit drie voorsorteerstroken, te weten van rechts naar links gezien, een voorsorteerstrook bestemd voor het verkeer rechtsaf (richting [locatie 3] ) en rechtdoor, een voorsorteerstrook bestemd voor het verkeer rechtdoor, en een voorsorteerstrook bestemd voor het verkeer linksaf richting Hengelolaan. Het verkeer op het betreffende kruispunt werd geregeld door een inwerking zijnde verkeersregelinstallatie (VRI).
Ter plaatse gold een maximumsnelheid voor motorvoertuigen van 50 km/h, als bedoeld in artikel 20 onder a RVV 1990.
De betrokken collega verzocht ons om het:
a) vastleggen van de plaats ongeval;
b) uitvoeren van voertuigtechnische onderzoeken aan de betrokken ongevalsvoertuigen;
c) verschaffen van duidelijkheid over de mogelijke oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval.
d) analyse van de VRI data.
c)
Volgens de ter plaatse verkregen informatie was niet helemaal duidelijk wat de rijrichting van de betrokken Renault was geweest. Uit de analyse van de verkeerslichtinstallatie(VRI) data (zie Ad d) en de aangetroffen sporen bleek ons dat de Renault vlak voor het ongeval reed over de [locatie 1] uit de richting van [locatie 4] en ter hoogte van het kruispunt met de [locatie 3] linksaf sloeg.
Uit de aangetroffen sporen bleek dat de Mercedes over de linker voorsorteerstrook voor rechtdoor het betreffende kruispunt was opgereden en op het kruisingsvlak met de voorzijde in aanrijding was gekomen met de rechterzijkant van de Renault. Na deze eerste confrontatie kwam de rechterzijde van de aanhangwagen van de Renault met de linker achterzijde van de Mercedes in botsing en kwam de Renault vervolgens met de voorzijde in botsing met het verkeerslicht bestemd voor de fietsoversteekplaats van de [locatie 1] .
Wij verbalisanten zagen met betrekking tot de weersgesteldheid, het wegdek en de verkeerssituatie geen gebreken en/of bijzonderheden welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval.
Wij verbalisanten zagen geen objecten welke het zicht van de betrokkenen in elkaars rijrichting (of in de richting van de verkeerslichten) kan hebben beïnvloed. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de ongevalslocatie door ons statisch is vastgelegd en dat de omgeving ten tijde van ons onderzoek was afgezet.
Gelet op bovenstaande bevindingen zijn wij van mening dat de bestuurder van de Renault bij het links afslaan de tegemoetkomende Mercedes niet voor heeft laten gaan.
Volgens de conclusie vermeld in het proces-verbaal van [verbalisant] is aannemelijk dat de snelheid van de Mercedes tijdens de onderlinge confrontatie aanzienlijk) hoger heeft gelegen dan de geregistreerde foutcode bij een voertuigsnelheid van 64 km/h.
d)
De rijrichtingen van de Renault en de Mercedes waren binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen respectievelijk als richting signaalgroep 8 en richting signaalgroep 2.
In het faselog zagen wij dat koplus D022 (vlak voor de stopstreep) van richting signaalgroep 2, werd geactiveerd te 09:39:45.7 uur en werd gedeactiveerd te 09:39:45.9 uur. Wij zagen dat het verkeerslicht van richting signaalgroep 2, vanaf 09:39:43.4 uur tot 09:39:46.9 uur geel licht uitstraalde. Het voorgaande hield in dat een voertuig op richting signaalgroep 2 de stopstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 2,5 seconden geel licht uitstraalde.
In het faselog zagen wij dat koplus D081 van richting signaalgroep 8, door vermoedelijk 5 voertuigen werden geactiveerd en gedeactiveerd. Hiervan was 1 activatie van het voertuig die vanuit stilstand wegreed bij groen licht en daaropvolgend 4 andere activaties die rijdend over de detectielus gingen. Uit de data bleek dat de eerste 4 voertuigen bij groen licht de stopstreep passeerden en dat het 5e voertuig (laatste) bij geel licht de stopstreep passeerde. Verder zagen wij dat de 2e activatie van de rijdende voertuigen aanmerkelijk langer duurde dan de andere 3. Deze activatie was vermoedelijk van de Renault met aanhangwagen. Het is namelijk aannemelijk dat door de meegevoerde aanhangwagen de activatie langer duurt dan een voertuig zonder aanhangwagen. Deze activatie werd geactiveerd te 09:39:40.2 uur en werd gedeactiveerd te 09:39:42.2 uur. Wij zagen dat het verkeerslicht van richting signaalgroep 8, vanaf 09:39:32.4 uur tot 09:39:44.8 groen kleur licht uitstraalde. Het voorgaande hield in dat het betreffende voertuig op richting signaalgroep 8 de stopstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 9,8 seconden groen licht uitstraalde.
Uit onderzoek bleek dat de betrokken Mercedes over de [locatie 1] reed en tijdens het naderen van het kruispunt waar de aanrijding plaats vond in volgorde, detectielus D026 (verweglus rechtdoor), detectielus D024 (lange lus rechtdoor) en detectielus D022 (koplus rechtdoor) had gedetecteerd. Om een aanzienlijke fout in de afstand tussen de verschillende detectiepunten uit te sluiten, is de ligging van de detectiepunten en de stopstreep van de relevante richtingen, op zondag 3 juli 2022 ingemeten. Hierbij is een Mercedes Vito gebruikt waarbij per lus 3 metingen zijn gedaan. De afstanden tussen de detectiepunten zijn in de berekening nog eens gecorrigeerd met ± 0,5 meter. Door die correctie ontstond een variatie in de lengte van elk traject van totaal 1,0 meter. De onderlinge gemiddelde afstand tussen de metingen van het detectiepunt van lus D026 en D024 bedroeg 21,45 meter. De onderlinge gemiddelde afstand tussen de metingen van het detectiepunt van lus D024 en D022 bedroeg 35,99 meter. Uit de VRI data bleek dat het tijdverschil tussen de start van de detectie van lus D026 en de starttijd van de detectie van lus D024, 0,9 seconde bedroeg.
Uit de VRI data bleek dat het tijdverschil tussen de start van de detectie van lus D024 en de starttijd van de detectie van lus D022, 1,3 seconde bedroeg. De tijd tussen de verschillende detectorregistraties is op basis van het hiervoor genoemde onderzoek gecorrigeerd met ± 0,1 seconde. Hierdoor ontstond een variatie in de tijd van elk traject van 0,2 seconde. Met de afstanden en de verschiltijden zijn de minimale en maximale gemiddelde indicatieve snelheden voor de verschillende trajecten berekend. Uit de snelheidsberekening bleek dat:
- De bestuurder van de Mercedes, voorafgaand aan het verkeersongeval, over het traject tussen de verweglus en de langelus, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 75 km/h en 99 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h.
- De bestuurder van de Mercedes, voorafgaand aan het verkeersongeval, over het traject tussen de lange lus en de koplus, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 91 km/h en 109 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h.
Er dient rekening gehouden te worden dat de berekende waarden gemiddelde indicatieve snelheden zijn over de betreffende trajecten.
Conclusie
Gelet op het PD -onderzoek, de verklaringen en de analyse, waren er geen aanwijzingen dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren had gewerkt ten tijde van het ongeval. Alle lampen van de relevante verkeerslantaarns hadden naar behoren gewerkt en waren goed zichtbaar geweest voor de bij het ongeval betrokken bestuurder.
Uit de analyse van het faselog, bleek dat
- de bestuurder van de Mercedes, op maandag 30 mei 2022, omstreeks 09:39:45.9 uur, de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 2,5 seconden geel licht uitstraalden.
- vermoedelijk de bestuurder van de Renault, op maandag 30 mei 2022, omstreeks 09:39:42.2 uur, de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 9,8 seconden groen licht uitstraalden.
- de bestuurder van de Mercedes, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 91 km/h en 109 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h.
- de bestuurder van de Mercedes zijn snelheid verhoogde tijdens het naderen van het kruispunt.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 augustus 2023, voor zover inhoudende:
Ik had de sleutels gepakt. Ik wilde oefenen voor mijn praktijkexamen. Ik heb daar gereden.
4. Het geschrift, te weten geneeskundige verklaring, voor zover inhoudende (p. 53):
[slachtoffer 1] werd op 6 juni 2022 onderzocht, het volgende letsel werd waargenomen:
• Een zwelling van het bovenbeen rechts met een abnormale stand van het been.
• Een schaafwond op het achterhoofd.
• Een botbreuk in het boven been rechts
• Een breuk in het bekken links.
De breuk in het bovenbeen werd operatief behandeld.
Naast dit letsel was er ook sprake van een milde hersenschudding en pijn in de rechter schouder.
De behandelaar verwacht genezing in ongeveer zes weken mogelijk dat er langdurig klachten bij het lopen blijven bestaan.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.

Voetnoten

1.Stb. 2019, 413.
2.Kamerstukken II 2018-19, 35 086, nr. 6, p. 12