3.5Bewijsoverwegingen
Door de raadsvrouw is integrale vrijspraak bepleit. De verdachte heeft zich niet roekeloos, zeer onvoorzichtig, aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend gedragen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Hij heeft geen middelen gebruikt, of gevaarlijk ingehaald of geslingerd of rechts ingehaald of voorrang geweigerd. De resultaten van de verkeersongevallenanalyse (verder: VOA) kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, nu zowel de verklaring van de verdachte zelf als de verklaring van de getuige Yetim, en ook van andere getuigen, afwijken van de resultaten van de VOA, aldus de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de VOA wel degelijk voor het bewijs gebruikt kan worden. Waarnemingen van getuigen en hun verklaringen daarover zijn afhankelijk van en worden beïnvloed door vele factoren, zoals onder andere het zicht dat de getuigen hebben gehad op het moment van de gebeurtenis, de stress die de gebeurtenis bij hen heeft veroorzaakt en het tijdsverloop tussen de gebeurtenis en de verklaring die ze daarover afleggen. De VOA is een objectief en technisch onderzoek. Het is de rechtbank niet gebleken dat aan de VOA gebreken kleven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de bevindingen in de VOA te twijfelen en zal deze daarom voor het bewijs gebruiken.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen uit van de volgende toedracht.
Op maandag 30 mei 2022 omstreeks 9:41 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de [locatie 1] ter hoogte van de kruising met [locatie 2] / [locatie 3] in Den Haag. De verdachte reed als bestuurder in de personenauto van zijn vader (een Mercedes-Benz). De verdachte reed in deze auto zonder de toestemming van zijn vader en zonder dat hij in het bezit was van een geldend rijbewijs. De verdachte reed op de [locatie 1] en naderde de kruising met [locatie 2] met een snelheid van tussen de 91 en 109 kilometer per uur, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Bij het naderen van de kruising verhoogde de verdachte zijn snelheid en passeerde hij een oranje uitstralend verkeerslicht.
[slachtoffer 2] reed als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen over [locatie 1] in Den Haag, komende uit de richting van het Almeloplein. Op het kruispunt met de [locatie 3] wilde [slachtoffer 2] linksaf slaan. Op het kruispunt is de verdachte in botsing gekomen met [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] had drie medepassagiers waaronder [slachtoffer 1] . Door het ongeval heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 WVW ten laste gelegd. Op grond van dit
artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zeer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dat [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen lijdt op grond van de geneeskundige verklaring geen twijfel. [slachtoffer 1] heeft een zwelling van het bovenbeen met een abnormale stand van het been, een schaafwond op het achterhoofd, een botbreuk in het bovenbeen rechts en een breuk in het bekken links opgelopen. Ook was er sprake van een milde hersenschudding en pijn in de rechterschouder. De breuk in het bovenbeen werd operatief behandeld. De geschatte duur van genezing is ongeveer zes weken maar het is mogelijk dat langdurig klachten bij het lopen blijven bestaan.
Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn
gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het
gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern
om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die
zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake
is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het
gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven fouten van het
slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de
maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een voor de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en heeft daardoor [slachtoffer 2] over het hoofd gezien en/of niet tijdig voor hem kunnen remmen en is met hem in botsing gekomen. Hoewel uit de VOA naar voren komt dat [slachtoffer 2] bij het links afslaan de tegemoetkomende verdachte geen voorrang heeft verleend, acht de rechtbank het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de snelheidsovertreding van de verdachte. Hoewel het ongeval waarschijnlijk evenmin zou hebben plaatsgevonden als [slachtoffer 2] voorrang had verleend, staat deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan de redelijke toerekening in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door de verdachte overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Daar komt bij dat de verdachte helemaal niet mócht rijden, omdat hij nog niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Bovendien straalde het verkeerslicht al 2,5 seconden geel licht uit voordat de verdachte de stopstreep passeerde en had hij niet (ook nog) mogen versnellen.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een
schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in
verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste
geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake
is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelictenheeft
de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan
willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW
bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het
gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de
verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de
delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld
daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag
dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in
ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar
was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft
overschreden en dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels en het niet hebben van een rijbewijs valt onder het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel
daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever
niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en
ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan
kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten
rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als
voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te
hoge snelheid rijden.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om meerdere gedragingen, waarbij het zwaartepunt met name ligt op één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 91 tot 109 kilometer per uur, waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien heeft hij tijdens zijn rit voorafgaand aan het ongeval ook tussen de 75 en 99 kilometer per uur gereden. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de snelheid van de verdachte vlak voor de botsing bijna twee keer de daar toegestane snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge en gevaarlijke snelheid. Dit gedrag vond bovendien plaats binnen de bebouwde kom op een kruising waar het verkeer slechts deels wordt geregeld door verkeerslichten en op een moment van de dag dat er veel andere verkeersdeelnemers op de weg waren. Bovendien reed de betrokkene zonder geldig rijbewijs. Dit alles rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de
verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de
vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze
werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw
worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang
bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de
verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom op een tijdstip waarop veel verkeer zich op de weg bevindt, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank naast de aanzienlijke snelheidsovertreding, ook het feit dat de verdachte doelbewust is gaan rijden zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie
ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in
dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens
kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de
verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.